Theo Uden Masman en de zuivering van 1945

Dossier The Ramblers

DEEL 1

Zeventig jaar na de oorlog is het nog altijd controversieel: het optreden van de Ramblers tijdens de Duitse bezetting. De band was bij het publiek zeer geliefd, maar bleef spelen voor de genazificeerde Nederlandsche Omroep. Ook werkten de Ramblers mee aan ‘bonte avonden’ van de nazi-organisaties Vreugde en Arbeid, Winterhulp en Frontzorg. Maar maakte dat leider Theo Uden Masman tot een collaborateur? Harm Mobach, zelf indertijd Ramblers-liefhebber, bestudeerde alle relevante archieven om in een tweedelig dossier voor eens en altijd helderheid te scheppen.

Waren de Ramblers ‘fout’ in de oorlog?
Toen de Tweede Wereldoorlog in mei 1940 ook Nederland bereikte, bevonden de Ramblers zich op het toppunt van hun populariteit. Een hoogtepunt uit hun repertoire was voor mij toentertijd Het Proces van Pietertje Swing, dat ik een paar keer voor de radio heb gehoord. De door slagwerk ondersteunde dialoog tussen de rechter en Pietertje Swing kende passages als: ‘Luister beklaagde! Hoe is uw naam?’, ‘Pietertje Swing, heel aangenaam!’, ‘En wat is uw broodwinning?’, ‘Edelachtb´re, ‘k doe aan swing!’. Dergelijke teksten bleken zich ook ná de oorlog uitstekend te lenen om te worden uitgesproken met begeleidend ritmisch geroffel op een schoolbank, waartegen het onderwijzend personeel uiteraard bezwaar maakte. Tijdens de oorlogsjaren had ik een schrift waarin ik aantekende welke nummers de Ramblers speelden. Als ik het nummer later weer hoorde kwam er op de repertoirelijst een streepje achter te staan. Nummers uit de oorlog die ik mij herinner zijn onder andere: Va Banque, Ping Pong, Roulette, Twee Klaveren, Steeple-Chase (aangekondigd als Hindernisrennen) en Muziek voor Mitzy. Dat dit laatste stuk gebaseerd was op Billy Strayhorn’s Take the A Train zou ik pas jaren later horen. Triple Sec bewonderde ik om de slagwerksolo van Kees Kranenburg.

Ramblers - voorwaardenHet repertoire van de Ramblers gaf tijdens de bezetting aanleiding tot veel geharrewar met het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Wat mocht wel en wat mocht niet? De autoriteiten hadden uiteraard wel in de gaten dat men voor verspreiding van het gedachten-goed van de Nederlandsche Kultuurkamer bij Ramblers-leider Theo Uden Masman aan het verkeerde adres was. De brieven die hij van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten ontving werden geleidelijk dan ook steeds grimmiger van toon.

Brief 9 september 1942: ‘Het Rijkscommissariaat deelt mij mede, dat U op 18 augustus te Arnhem een concert hebt gegeven, waarbij het bijzonder opviel, dat de uitvoering zeer sterk naar de Engelsche jazz zweemde. Ook is het opgevallen, dat Fransche nummers veelvuldig werden gespeeld, terwijl slechts één enkel Duitsch nummer op het programma voorkwam. Naar aanleiding van het bovenstaande, geef ik U nogmaals den raad de volgende punten in acht te nemen:

a) Het spelen van Amerikaansche e.d. muziek is niet toegestaan.
b) Het spelen van andere muziek in de bekende Amerikaansche stijl is niet toegestaan.
c) Het is gewenscht een percentage Duitsche nummers op het programma te nemen.
d) De bewerkingen van den Heer Bulterman alsmede zijn liederen, dienen van de Amerikaansche stijl te worden ontdaan en op een ander (hooger) plan gebracht, ook wat de vaak te banale tekst betreft.
e) De naam Ramblers (remblers) is verboden.
f) Het repertoire dient te worden voorzien van een stempel van dit departement.’

Brief 3 oktober 1942: ‘Door dezen deel ik U mede, dat er mijnerzijds bezwaar bestaat tegen den tekst van het lied “Dan is er maar een Holland” van Frans Grothe met Nederlandsche tekst van Han Dunk, welke bij uitvoering in het openbaar aanleiding kan geven tot ongewenschte reacties bij een bepaald gedeelte van het aanwezige publiek. Genoemd lied mag derhalve niet tijdens een voor het publiek toegankelijk optreden van Uw orkest ten gehoore worden gebracht.’

Brief 25 september 1943: ‘Hierdoor deel ik U mede, dat de Nederlandsche tekst van het nieuwe nummer van Jack Bulterman “Morgen komt een nieuwe dag” […] niet voor uitvoering in het openbaar in aanmerking komt, aangezien deze tekst zeer sterk aanleiding kan geven tot ongewenschte reacties van het publiek.’

Brief 10 augustus 1943: ‘Naar mij uit perspublicaties en rapporten van mijn controleurs blijkt, geschiedt het optreden van Uw orkest niet volgens de door mij gegeven en U welbekende richtlijnen. […] Bovendien heb ik aanwijzingen gegeven betreffende het tegengaan van onbeschaafd applaus en van den negerstijl der dansmuziek, aan welke aanwijzingen evenwel niet de hand wordt gehouden, aangezien de rapporten nog steeds melding maken van onbeschaafde tafereelen. […] Nu […] door Uw orkest blijkbaar niets wordt ondernomen ter beteugeling van het ongewenschte element in de door U geproduceerde muziek en door U opmerkingen worden gemaakt welke niet geduld kunnen worden acht ik het tot mijn spijt noodzakelijk maatregelen te treffen, welke nakoming van de door mij gegeven voorschriften verzekeren. In verband hiermede draag ik U op:

a) met ingang van heden de bijgaande Voorwaarden als grondslag van Uw musiceeren voor zaalpubliek en voor den Nederlandschen Omroep te gebruiken. Deze voorwaarden zullen binnenkort voor alle beroepsorkesten verplicht worden gesteld.
b) Een lijst van uw repertoire in duplo in te dienen. […] Improvisaties of andere bewerkingen op de goedgekeurde nummers zullen niet zijn toegestaan totdat mij duidelijk blijkt, dat hierbij niet de bedoeling aanwezig is om een negersche stemming te verwekken.
c) Elk nieuw nummer voor uitvoering in zijn geheel, dus na de bewerking, ter keuring voor te leggen.
d) De conference mij in duplo ter keuring voor te leggen.

Niet nakoming dezer voorschriften zal tot gevolg hebben dat door mij bevorderd zal worden, dat U geen toestemming meer wordt verleend, in het openbaar muziek ten gehoore te brengen.[1]

Ramblers - Departement van volksvoorlichting en kunstenBrief 22 juni 1944: ‘Naar aanleiding van het feit dat U in strijd met mijn verbod van 4 mei No.2504 Afd. MK. in de eerste helft van juni het slagwerknummer “Triple Sec” hebt doen uitvoeren trek ik bij dezen de U op grond van het Dans- en amusementsorkestenbesluit 1943 verleende vergunning in. Elk optreden is Uw orkest met ingang 24 juni 1944 verboden.’

Toch kreeg Masman, na zich te hebben verontschuldigd, weer toestemming om door te spelen , maar al een maand later krijgt hij van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten opnieuw een berisping. Het Hoofd van de Afdeling Muziek Goverts verwijt Masman dat hij zijn publiek niet meer in bedwang heeft, Citaat: ‘Ik verzoek U juist in deze maanden met zorg ervoor te waken dat de zaal zich rustig houdt.’ [2]

De laatste radiouitzending van Masmans orkest gedurende de bezetting vond plaats op 31 augustus 1944. Na Dolle Dinsdag (5 september 1944) hield de Nederlandsche Omroep in feite op te bestaan.

Ramblers - Theo Uden Masman en zijn dansorkest - zonder onderschrift

Theo Uden Masman en zijn dansorkest

Kunstzuivering
Direct na de bevrijding verzorgden de Ramblers in kleine bezetting feestavonden voor Canadese officieren en soldaten. Mr. Ratherford van de Highland Light Infantry of Canada beveelt het orkest van harte aan: ‘The music played was of a very high standard’. Ook de Royal Scots Fusiliers prijzen de musici uitbundig, blijkt uit Masmans archief. Op 1 en 4 juni wordt in Leiden en Amsterdam met veel succes opgetreden voor de Binnenlandse Strijdkrachten. Voor de show op 4 juni in Krasnapolski wordt toestemming verkregen van het Militair Gezag. Maar deze instantie verbiedt een bal dat in de Apollohal op 16 juni zou plaatsvinden. Afgaande op wat In ‘t Veld [3] over de zuivering van kunstenaars opmerkt kan worden aangenomen dat dit samenhing met de door het Militair Gezag opgerichte ereraden voor de kunst en de instelling van een adviescommissie voor de kunstzuivering. Voor Masmans orkest betekende dit dat optreden in Nederland pas aan de orde kon komen nadat de Eereraad voor de Kleinkunst zich daarover had uitgesproken. Voor het vertrek van de Ramblers naar Brussel, waar het orkest optrad van 29 juni tot en met 27 september 1945, zocht Masman daarom schriftelijk en mondeling contact met de voorzitter van de ereraad Prof. dr. N.A. Donkersloot, met het verzoek hem op te roepen voor de zitting. Verder vond telefonisch overleg plaats met de heer de Wolff van de Nederlandse Organisatie van Kunstenaars in het Amusementsbedrijf (NOKA). Deze organisatie had onder andere tot taak aanvragen voor voorlopige vergunningen om op te treden te beoordelen. Masmans adres in Brussel was dus bij de relevante instanties bekend. Masman heeft zich dan ook altijd fel verzet tegen de suggestie dat het vertrek naar België als een vlucht voor de zuivering moest worden beschouwd. Eind juni ’45 werden de Ramblers op volkomen regelmatige wijze door de Amerikaansche Leave Section gecontracteerd. De Eereraad voor de Kleinkunst deed uitspraak op 25 augustus 1945; deze werd pas half september bekend.

_____________________________________________________________________________________________

Eerste uitspraak Eereraad voor de Kleinkunst
Staf Militair Gezag Sectie XIV – Uitspraak inzake: Het Nederlandsche Radio-, Show- en Dansorkest 
‘The Ramblers’, onder leiding van Theo Uden Masman, hierna te noemen de ‘Ramblers’.
                                                               De EERERAAD:

kennis genomenhebbende van de bezwaren, welke tegen de Ramblers zijn ingekomen, welke summierlijk bevatten:
dat de Ramblers gedurende de bezetting bij de Cultuurkamer waren ingeschreven.

  1. dat de Ramblers gedurende de bezetting bij de Cultuurkamer waren ingeschreven.
  2. dat zij gedurende de bezetting geregeld hebben gespeeld voor de gelijkgeschakelde Radio-Omroep;
  3. dat zij gedurende de bezetting gewerkt hebben voor Duitsche of Duitsch gezinde instellingen, zooals Vreugde en Arbeid en Frontzorg;
  4. dat zij belangrijke financieele voordelen hebben genoten van dit optreden;

Gezien het daartegen ingekomen verweerschrift;
Vaststellende, dat de Ramblers op heden niet ter verantwoording geroepen kunnen worden voor den Eereraad, daar zij zich in het buitenland bevinden;
Dat het den Eereraad uit eigen wetenschap bekend is, dat genoemde klachten op waarheid berusten;
Besluit een oordeel over de handelingen van de Ramblers als kunstenaars gedurende de bezetting uit te spreken, buiten het horen van de partijen;
Geeft de volgende beslissing:
De Eereraad spreekt zijn afkeuring uit over het voldaan hebben aam de aanmeldingsplicht voor de Nederlandsche Cultuurkamer.
De Ramblers bleven onder de bezetting als Radio-orkest werken voor de Nederlandsche Omroep en maakten daardoor deel uit van het Nazi/Radio/Omroep/apparaat, dat door den bezetter speciaal gebruikt werd om de democratische gezindheid te vernietigen, de nationale Nederlandsche gevoelens te verstikkenen de z.g. “Volksche” gedachte bij ons volk ingang te doen vinden.
Grootendeels bestond het amusements-programma van den Ned. Omroep uit zeer zwakke krachten, terwijl de sprekers niet in staat bleken de luisteraars te boeien. Dikwijls was het alleen de Ramblers-muziek, welke het de luisteraars de moeite waard maakte de radio aan te zetten, zoodat dit orkest de verdervelijke Nazi-propaganda hielp de huiskamer binnen te dringen.
De z.g. ‘echte Nederlandsche muziek’ of zelfs de z.g. ‘Engelsche Jazz’, welke de Ramblers dachten te brengen, was uitermate gevaarlijk, daar het publiek in den waan gebracht werd, dat het onder de bezetting toch zoo kwaad niet was en dit toch maar werd toegelaten.
De argeloze luisteraar kreeg daardoor een gewilliger oor voor “bloed en bodem-propaganda”.
De Ramblers willen doen voorkomen, dat alles wat zij dezen, onder dwang gebeurde. Duitsche nummers werden eerst na bedreiging gespeeld. Zij vergeten echter, dat vele landgenoten veel zwaardere bedreiging hebben moeten doorstaan, op minder verantwoordelijke posten. Veel strijdlust moeten zij hebben verzwakt, velen hebben zij voor den vijand doen bukken, door hun openlijke kruiperige houding.
De Ramblers vonden hun arbeid zóó uitermate belangrijk, dat zij meenden, dat het Nederlandsche publiek vooral hùn muziek niet mocht missen. Inderdaad moet worden toegegeven worden, dat op menig Radio-programma hun muziek moeilijk gemist kon worden, niet door het Nederlandsche publiek, doch door den uitzender, als attractie, als klap op de vuurpijl.
Door den ‘dwang’ kwamen zij van kwaad tot erger. Het bleef niet bij werken voor den Omroep, de programma’s van Vreugde en Arbeid, het hatelijke apparaat van het Nationale Arbeids Front, luisterden zij op, in gezelschap van propagandasprekers als Woudenberg c.s. Vooral de arbeiders moesten zich genoeglijk voelen onder het Nazi-bewind en rijp gemaakt worden voor de gruwelijke praktijken van het nationaal-socialisme.
De Ramblers werden ‘verplicht’ mede te werken voor ‘Frontzorg’, prijkten op een affiche ten behoeve van de laagste landverraders, die aan het front tegen hun eigen vaderland streden aan de zijde van de onderdrukker.
Een beschamend schouwspel voor een ‘Nederlandsch’ dansorkest.
De Ramblers hebben in hun ontembare lust voor de microfoon te blijven, naam te houden en geldelijk voordeel te genieten, zich onderworpen aan alle wenschen en eischen van den bezetter, in een tijd, toen eenvoudige arbeiders hun vrijheid en leven waagden voor het vaderland.
Als uitvoerende kunstenaars hebben zij hun roeping opzettelijk misbruikt, hun kunst in dienst gesteld van den vijand en blijk gegeven zich niet bewust te zijn van de verantwoordelijkheid, welke rust op de scheppende kunstenaars, ten aanzien van hun invloed op de luisteraars.
Als musici en als Nederlanders hebben zij zich schuldig gemaakt aan ernstige collectieve misdragingen, welke diepe wonden hebben toegebracht in het gemoed van de onverbeten strijders tegen terreur en vertrapping.
Het Nederlandssche openbare leven eischt, dat een collectieve straf wordt uitgesproken over dit ensemble, een straf evenredig aan de ernst van het vergrijp.
De Eereraad is van mening:
dat de Ramblers als muziek-ensemble gedurende drie jaren niet mag optreden in het Koninkrijk der Nederlanden;
dat de leider Theo Uden Masman individueel niet mag optreden gedurende twee jaren in het Koninkrijk der Nederlanden;
dat de overige leden van het ensemble individueel gedurende een jaar niet behooren op te treden.
Aldus bepaald en uitgesproken te Amsterdam, 25 augustus 1945
DE EERERAAD VOOR DE KLEINKUNST
De Voorzitter: Mr. Drs. I. Coopman
Secretaresse: M.H.C. Hoeksma
De Adviseur C.S.M.G.: Prof. Dr. N.A. Donkersloot [4]

_____________________________________________________________________________________________

Woedend was Masman toen hij de uitspraak onder ogen kreeg. Zijn kanttekeningen maken duidelijk dat hij geen hoge dunk heeft van het college dat zijn gedragingen tijdens de oorlogsjaren beoordeelt. Twee van de vijf leden van de ereraad hebben zijns inziens ‘een twijfelachtig verleden’, waarvoor hij verwijst naar ‘bijgaande verklaringen’ die ik helaas niet in zijn archief aantrof. Het is aannemelijk dat Masman bezwaren had tegen Piet Tiggers, die bij de Arbeidsdienst[5] muziekles had gegeven [6]. Van Tiggers was bovendien bekend dat hij, eufemistisch gezegd, geen enkele affiniteit bezat met de muziek van de Ramblers. Hij verzorgde jarenlang door de AJC [7] georganiseerde zangleiders- en volksdanscursussen.   Terecht merkt In ‘t Veld in zijn boek over de ereraden voor de kunst op, dat de adviescommissie voor de zuivering ‘specialisten telde op allerlei gebieden als binnenhuis-architectuur, kunstnijverheid en grafische vakken, maar niemand die competent was voor kunstvormen als cabaret of de zogenaamde ‘lichte muziek’ als bijvoorbeeld jazz. […] Lag aan deze lacune wellicht een zekere geringschatting ten grondslag? Donkersloot had het vlak voordat de ereraden met hun werk begonnen over “het optreden van artisten en musici van de kleinkunst, die voor de kultuur (sic) niet van belang zijn, maar die toch fout zijn geweest”.’ [8]

Met In ’t Veld kan de conclusie worden getrokken dat men aan ‘kleinkunst’ en ‘lichte muziek’ aanvankelijk helemaal niet gedacht heeft. Later is er wel een aparte ereraad voor ‘amusementskunst ‘ gevormd die ook musici beoordeelde, maar – aldus In ’t Veld – van deze ereraad zijn vrijwel geen stukken bewaard gebleven. Dit geldt overigens ook voor het archief van de Eereraad voor de Kleinkunst. Zoals ik bij raadpleging van het Nationaal Archief in Den Haag vaststelde blijkt daar op een paar door brand beschadigde A4-tjes alleen nog een lijst van uitspraken aanwezig. Op die lijst prijken alleen de namen van de leden van het beruchte ‘Zondagmiddagcabaret van Paulus de Ruyter’ plus Theo Uden Masman. Verder niemand!

Van de ereraad die over de Ramblers oordeelde maakten volgens In ’t Veld [9] deel uit: Mr. Dr. I. Coopman (voorzitter), W. Bakhuis, J.G. Bloem (tevens voorzitter van de Nederlandsche Toonkunstenaarsbond), mr. E. Straat en P. Tiggers. De uitspraak, gedateerd 25 augustus 1945, is mede ondertekend door de hiervoor al genoemde Prof. dr. N. A. Donkersloot, als schrijver bekend onder het pseudoniem Anthonie Donker. Hij was in de rang van luitenant-kolonel als adviseur namens de Staf Militair Gezag aan de Eereraad voor de Kleinkunst verbonden.

Masman ging uiteraard in op de ‘bezwaren’ die volgens de ereraad tegen de Ramblers waren ‘ingekomen’. Op de punten 1 en 2 luidt zijn verweer: ‘Dat de Ramblers gedurende de bezetting bij de Kultuurkamer waren ingeschreven telt niet mee, want al die leden spelen weer rustig, ook bij de Nederlandse Omroep.’

Ik teken hierbij aan dat de verantwoordelijke sectie van het Militair Gezag in het voorjaar van 1945 in de rang van luitenant de beeldhouwer en verzetsman Leo Braat in het bevrijde zuiden met de zuivering van het kunstleven had belast. ‘Als de bevrijding komt’ placht Braat te zeggen, ‘laat ik een rij galgen maken van de Dam tot het Centraal Station!’ Ook als we aannemen dat zo’n uitspraak als beeldspraak moet worden gezien, is duidelijk dat hij een radicaal optreden op het gebied van de kunstzuivering voorstond. Fel was de tegenstelling tussen de kunstenaars die zich destijds voor de Kultuurkamer hadden aangemeld en de principiëlen die dat hadden geweigerd, vaak met verlies van inkomen en positie. In ’t Veld [10] schrijft dat uit de stukken van de commissie die het Militair Gezag moest adviseren over de vormgeving van de zuivering duidelijk wordt dat bij de leden de onuitgesproken wens leefde om de aanmelders voor de Kultuurkamer toch maar een vergunning tot optreden te bezorgen, omdat het culturele leven anders op onaanvaardbare wijze zou stagneren. De vervanging van Braat door de aanmerkelijk minder strenge Prof. Donkersloot werd binnen en buiten de commissie vermoedelijk als een opluchting gevoeld.

Masmans reactie op ‘bezwaar’ 3, dat de Ramblers voor Vreugde en Arbeid, Frontzorg en andere door de bezetter ingestelde organisaties hebben gewerkt, is dat die optredens uitsluitend in dienst van de Nederlandse Omroep plaatsvonden. Citaat: ‘We moesten om zekere redenen bij de N.O. blijven (Ausweise voor krijgsgevangenen, Arbeitseinsatz enz.). Nooit privé met deze instellingen in relatie gestaan. Aanbiedingen voor Vreugde en Arbeid steeds afgewezen.’

Dat met name het optreden voor Frontzorg de Ramblers zwaar werd aangerekend, ligt voor de hand. De haat tegen Duitsers en NSB-ers was vlak na de bevrijding zeer groot. In de bewoordingen van koningin Wilhelmina moest op het gebied van de kunstzuivering ‘krachtig en radicaal’ worden opgetreden. ‘Slappelingen’ achtte de vorstin niet minder laakbaar dan wie zich kennelijk misdragen had. Daaronder vielen uiteraard ook kunstenaars die voor nazi-organisaties als Vreugde en Arbeid en Frontzorg waren opgetreden.

Ramblers - Theo Uden Masman - portret - zonder onderschrift

Theo Uden Maiman

Masman, die voordat de ereraad zijn eerste uitspraak op 25 augustus deed, niet gehoord was, heeft daarna voor diezelfde ereraad op 24 oktober zijn verdediging kunnen voeren. In de stukken die zich in zijn archief bevinden wijst hij erop dat het verplicht optreden van de Ramblers voor N.S.B.-instellingen een consequentie was van hun omroep-verbintenis. Daar wees hij ook op toen hij door de zuiveringscommissie voor het omroeppersoneel werd ondervraagd. Citaat [11]: ‘Dat dit optreden (o.a. voor Winterhulp, H.Mo.) ons hooglijk tegenstond behoeft geen betoog; we zaten echter eenmaal in het schuitje. Toen kwam Frontzorg. Overleg werd niet gepleegd; de Ramblers moesten maar naar een soort bonte avond in Amsterdam. Deze bleek ‘ten bate van Frontzorg’ te zijn, heel klein op de affiche afgedrukt. Toen een tweede avond in den Haag werd aangekondigd heb ik overleg gepleegd met mijn programmachef, die mij bekend was als actief illegaal werker en die de noodzaak van ons optreden duidelijk motiveerde; niet alleen ik, maar ook hij zou de grootste moeite krijgen indien ik weigerde, en zijn positie bij den Omroep was van het allergrootste belang voor de illegale beweging. Niettemin heb ik, omdat het me te bont werd, geweigerd ooit meer voor Frontzorg enz. te spelen; de Dir. Gen. van den Omroep deelde mij terstond de consequenties mede: ontslag uit vaste dienst.’

Deze passage moet zo worden verstaan, dat Masman tweemaal in Den Haag voor Frontzorg is opgetreden en vervolgens, na zijn weigering voor die instelling te spelen, door Directeur-Generaal Herweyer uit vaste dienst werd ontslagen. Na die tijd kregen de Ramblers tweemaal per week een uitzending, waarvoor per uitzending een uitnodiging werd verzonden.

Doodstraf
Op 9 oktober 1945 wordt Masman een dag onder huisarrest geplaatst. Diverse musici, oud-illegalen en personeelsleden van de omroep, werden verhoord. Guus Weitzel wees erop dat als men iets weigerde dat door de radio-omroep werd opgedragen, zoiets beschouwd werd als sabotage. Hij doelde op een brief van Herweyer aan het omroeppersoneel, waarvan de laatste alinea luidt: ‘Alle aantoonbare gevallen van sabotage of pogingen hiertoe zullen zonder eenig voorbehoud voor het daartoe bevoegde gerechtshof worden gebracht en de daders hebben in ieder geval met doodstraf rekening te houden.[12]

Intussen doen in het najaar van oktober ’45 allerlei geruchten over de Ramblers de ronde, verhalen die snel hun weg naar de pers vinden. Deze kunnen buiten bespreking blijven, want in Masmans dossier in het Nationaal Archief vond ik een verhelderende verklaring van de opsporingsambtenaar, luidend:

‘Ik verbalisant verklaar dat ik bij het onderzoek van het geval van Masman tot de volgende conclusie gekomen ben. Masman heeft nooit vrijwillig voor enige Duitse organisatie of instantie gespeeld. Dat hij niettegenstaande zijn aansluiting bij de Kultuurkamer en bij de Omroep, toch altijd anti-Duits en anti-Nazi gebleven is. En verder is mij gebleken dat de meeste krantenartikelen die de laatste tijd over Masman en zijn orkest geschreven zijn, helemaal verzonnen zijn, zoals bijvoorbeeld die over zijn uitwijzing uit België enz. en die over zijn omkoperij van de Duitsers om uit Amersfoort te komen.
Aldus op ambtseed opgemaakt, gedagtekend en ondertekend, Hilversum 18 oktober 1945, J.C. Mol.’

Overigens is het optreden van de Ramblers voor Frontzorg, waarvan fotomateriaal aanwezig bleek, het orkest jarenlang nagedragen.

In ‘bezwaar’4 van de ereraad werd gesteld, dat de Ramblers belangrijke financiële voordelen hebben genoten uit het optreden voor Duitse of Duitsgezinde instellingen. Masman tekent hierbij aan: ‘Leugen! Nooit eenige vergoeding daarvoor ontvangen.’ Ook elders betoogt hij dat elk gerucht daaromtrent berust op laster. De belastinginspecteur verklaart desgevraagd dat Masman niet over een vermeldenswaardig vermogen beschikt.

Furieus reageert Masman op de suggestie van de ereraad dat hij een verweerschrift zou hebben ingediend en de bewering dat de Ramblers niet ter verantwoording konden worden geroepen, omdat zij zich in het buitenland bevonden. Aantekening in Masmans archief: ‘Ingezonden dossier was geen verweerschrift tegen de ingebrachte bezwaren, want die waren nog niet bekend, daar ik niet opgeroepen ben. Zeer onjuiste redactie. Is alles in dat dossier dat mijn creditzijde kan versterken als quantité négligeable beschouwd? Indien ja, dan is dat misdadig en getuigt het van de wil tot doelbewust kwetsen.’

Hiervoor is al gereleveerd dat Masman Donkersloot mondeling en schriftelijk verzocht hem op te roepen voor de ereraad. Masmans adres in België was bij hem bekend. Bij het besluit van de ereraad een oordeel over de handelingen van de Ramblers uit te spreken buiten het horen van de partijen, tekent Masman aan: ‘Verkrachting van elk rechtsgevoel.’

In zijn commentaar op de uitspraak wijst Masman er verder op dat er van aanmelding bij de Kultuurkamer door de Ramblers geen sprake is geweest. De orkestleden gingen als lid van de Nederlandse Toonkunstenaarsbond via het N.V.V. over naar de Kultuurkamer. Zo werden veel kunstenaars lid van de Kultuurkamer zonder dat zij daarvoor tekenden. Bij het verwijt dat de Ramblers, in de bewoordingen van de ereraad, deel uitmaakten van het Nazi/Radio/Omroep apparaat, tekent Masman aan: ‘Dit bezwaar gaat niet op voor de Ramblers alléén. Sluit dan alle musici uit die voor de Nederlandse Omroep speelden en nu weer spelen.’

Milder oordeel
Tijdens de zitting van de ereraad op 24 oktober 1945 gaf Masman zijn visie op het doorwerken van de Ramblers in de bezettingsjaren. Dit leidde tot een herziene uitspraak, die hierna compleet wordt weergegeven. Daarin wordt ook nog melding gemaakt van medewerking van de Ramblers aan opnamen voor de ‘Deutsche Europasender’ (DES), een propagandazender die rechtstreeks onder het gezag van de Duitse ‘Reichsrundfunkgesellschaft’ (RRG) was geplaatst. Onder de naam ‘Calais II’ moest het station (de voormalige zender ‘Hilversum 2’) de Engelstalige propagandauitzendingen overnemen. Masman weigerde aanvankelijk mee te werken, maar toen de RRG dreigde het orkest te vorderen kwam hij daar noodgedwongen op terug. Op 4 juni 1943 verontschuldigde hij zich hiervoor in een brief aan een Wageningse fan: ‘Of het anoniem gebeurt weet ik niet; zoo men wèl onze oude naam “Ramblers” gaat ge- of misbruiken, weten jullie hoe we het zèlf vinden. Er zat echter niets anders op; liever dit dan zes van mijn jongens naar Duitschland en Barendse als krijgsgevangene.’ [13]

Ook de zuiveringscommissie van de omroep heeft   Masman hierover aan de tand gevoeld. Volgens Masman hebben de Ramblers 8 keer voor de Rundfunk gespeeld. Voor iedere uitzending kregen ze f 30,- per persoon per uitzending. [14] Maar de platen die van de Ramblers werden opgenomen zijn volgens Masman nooit uitgezonden. Hij is hier zeker van, omdat hij steeds geïnformeerd heeft naar de datum van uitzending. Masman in zijn verslag: ‘De Ramblers hadden de overtuiging, dat het spelen voor de R.R.G. indien de houding van de orkesten na den oorlog bekeken zouden worden – wel doodelijk zou zijn.’ […] Zij gingen met het vooropgezette doel: “Wij gaan er heen en wij saboteeren er een beetje”. Inderdaad zijn de opnamen zodanig geweest, dat de platen nooit zijn gebruikt voor uitzendingen.’ [15]

Op de volgende pagina staat de letterlijke tekst van de tweede (herziene) uitspraak van de Eereraad voor de Kleinkunst.

___________________________________________________________________________________________________________

Tweede uitspraak Eereraad voor de Kleinkunst
Inzake: Het Nederlandsche Radio-, Show- en Dansorkest “The Ramblers”, onder leiding van Theo Uden Masman, hierna te noemen de ‘Ramblers’, adres Egelstraat 3 Hilversum.
Gezien de Uitspraak van dezen Eereraad van 29 Augustus 1945[16]
Gehoord Theo Uden Masman ter zitting van 24 October 1945;

In aanmerking nemende:
Dat het mondeling verweer van Masman de in de uitspraak van 29 Augustus 1945 vastgestelde bezwaren niet heeft kunnen ontzenuwen, met dien verstande dat punt 4, de belangrijke financieele voordelen, welke zij tijdens de bezetting zouden hebben genoten voor dit optreden, rechtstreeks hieruit voortgevloeid, niet zijn komen vast te staan.

Overwogen dient te worden of het genoemd verweer aanleiding kan geven tot het wijzigen van de voorgestelde maatregelen in de uitspraak van 29 augustus 1945.
Ter verontschuldiging van de vastgestelde handelingen der Ramblers heeft Masman ter zitting aangevoerd:

  1. dat de Ramblers bij de Ned. Radio Omroep gebleven zijn om de orkestleden te behoeden voor uitzending naar Duitschland;
  2. dat het optreden van de Ramblers steeds pro-Nederlandsch was en zij steeds hebben gesaboteerd, waarover zij veel moeilijkheden hebben ondervonden en zij tenslotte dd. 24 juni 1944 uit het vast dienstverband van den Omroep werden ontslagen;
  3. dat zij nimmer rechtstreeks met Duitsche of Duitsch gezinde instellingen[17] hebben afgesloten, doch steeds in het dienstverband van den Omroep.

Deze omstandigheden mogen zich inderdaad hebben voorgedaan, doch hiertegenover staat, dat bij de uitspraak van 29 Augustus 1945 niet in aanmerking genomen is, dat de Ramblers nog ca. 10 keren hebben gewerkt voor de z,g. propaganda-zender (R.R.G.) en zij niet één keer, doch twee keer hun medewerking verleend hebben aan een “Frontzorg”-uitvoering.
De indruk van de EERERAAD is, dat de Ramblers door den uitweg, welken zij gekozen hebben om buiten de z.g. arbeidsinzet te blijven, voor situaties geplaatst zijn, waaraan zij zich niet meer konden onttrekken. Zij hebben dit getracht te neutraliseren door hun optreden een Nederlandsche tint te geven en zooveel mogelijk te saboteren, o.m. door oud repertoire te spelen, het orkest niet uit te breiden en slecht voor den dag te komen.
Dit neemt niet weg, dat op een populair ensemble als de Ramblers met een groote ervaring in de moderne arbeidsbeweging, een grootere verantwoording rust, dan op naamlooze artisten, die voor het publiek van geen of weinig betekenis zijn.
De EERERAAD is van oordeel, dat de Ramblers verkeerden in een soort conflict van plichten, eenerzijds hun contractueele band met den Omroep en de daaruit voortvloeiende dwangpositie, anderzijds hun geweten als Nederlanders tegenover het Vaderland waarvan achteraf dikwijls zeer moeilijk de juiste gevoelens teruggeroepen kunnen worden, gezien de groote psychische verwarring en de gevaren van de bezettingstijd.
Vaststaat:
Dat de Ramblers diensten verricht hebben voor Duitsche en Duitsch gezinde instanties, zooals de Ned. Radio Omroep, Vreugde en Arbeid, Frontzorg en de zender R.R.G., hetgeen Masman ter zitting heeft erkend;

Te hunnen gunste kan gelden:

  1. dat zij hieruit geen directe voordelen hebben genoten;
  2. dat zij bezield waren met het streven buiten de arbeidsinzet te blijven;
  3. dat hun te laken handelingen verricht zijn in het dienstverband van den Omroep;
  4. dat zij gesaboteerd hebben.

De EERERAAD spreekt als zijn mening uit:
De uitspraak van 28 augustus 1945 en de daarin geadviseerde maatregel dient te worden gewijzigd als volgt:

  1. De leider van de Ramblers, Theo Uden Masman, behoort als leider van een ensemble gedurende één jaar niet op te treden van 5 mei 1945 tot 5 mei 1946;
  2. De leider van de individuele leden van het ensemble de Ramblers, zoowel de tegenwoordige leden, als de musici, die gedurende den oorlog daarvan deel uitmaakten, behooren uitgesloten te zijn van 5 mei 1945 tot 31 december 1945.

Aldus bepaald en uitgesproken te Amsterdam, 12 november 1945.
De Voorzitter: Mr. Dr. I. Coopman
De secretaresse: M.H.C. Hoeksma
Voor afschrift conform: onleesbaar, res. kapitein [18]

___________________________________________________________________________________________________________

Zakelijke vijanden
De ereraad die oordeelde over de Ramblers deed dus twee uitspraken. Werd daarbij een straf opgelegd? De tirade aan het slot (‘De Eereraad is van meening: dat …’) komt niet bepaald dwingend over. Het valt op dat de herziene uitspraak die formulering opnieuw gebruikt en spreekt over ‘De uitspraak […] en de daarin geadviseerde (mijn cursivering) maatregel’. Conclusie: de uitspraken van de ereraden konden niet worden afgedwongen. En zo was het ook. Aan de zuivering van kunstenaars na de bevrijding ontbrak een wettelijke grondslag. Die kwam er pas in april 1946.   In ’t Veld, destijds verbonden aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, concludeerde in 1981 dan ook dat de uitspraken van de ereraden maar ten dele praktische betekenis hebben gehad. Men kon immers straffeloos het oordeel van een ereraad aan zijn laars lappen. Bovendien werd een groot deel van de gedane uitspraken ontkracht door de in april 1946 ingestelde Centrale Ereraad als beroepsinstantie.[19]

Masman heeft zich vermoedelijk in het geheel niet met deze problematiek bezig gehouden. Of hij zich bij de behandeling van zijn zaak heeft laten bijstaan door een advocaat is niet duidelijk. De uitspraak maakt er geen melding van. Dat de ereraad in eerste aanleg oordeelde dat de Ramblers drie jaar lang niet onder die naam mochten optreden heeft hem zeer geraakt. Daarbij tekent hij aan: ‘De naam Ramblers was gedurende de oorlog verboden! Waarom wordt die naam nu ook verboden? Omdat de zakelijke vijanden die naam ook nog willen vermoorden.’

Tijdens de zitting van de ereraad op 24 oktober 1945 moet Masmans verdediging van zijn besluit om bij de omroep te blijven werken – gezien de toon van de herziene uitspraak – indruk gemaakt hebben. Hij betoogde dat wanneer hij had besloten niet bij de omroep te blijven, het zijn orkest onmogelijk gemaakt zou zijn in het land op te treden, waardoor de bestaansmogelijkheid van de orkestleden – twaalf huisgezinnen met kinderen – opgeheven werd. ‘Natuurlijk bekijken wij’, aldus Masman ‘al die dingen nu anders, Nu weten wij, wat wij wel en wat wij niet hadden moeten doen. Bovendien dachten we dat het in een jaar of hoogstens anderhalf jaar afgelopen zou zijn, waardoor wij er slechts op uit waren gedurende die tijd dekking te zoeken, en de orkestleden te sauveren.’[20]

Door het contract met de omroep gelukte het Masman om de twee Joodse musici nog ruim een jaar in dienst te houden, maar in juni 1941 moest Sem Nijveen toch de Ramblers verlaten, in september gevolgd door Sal Doof. Sem Nijveen dook onder; hij werd tot de bevrijding door Masman gesteund met vijftig gulden per week. Sal Doof werd opgepakt en naar Westerbork gezonden. In Masmans archief bevinden zich twee brieven van de heer Doof senior, waarin hij Masman om hulp vraagt. Die wist te bewerkstelligen dat Doof naar Vught gezonden werd in de veronderstelling dat hij dan minder kans maakte te worden gedeporteerd.

Later gebeurt dat toch. Het Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland vermeldt dat Sal Doof op 9 juli 1943 in Sobibor is vermoord.

Uiteindelijk blijft er van de door de ereraad voorgestelde sancties weinig over. Uit de herziene uitspraak van 12 november 1945 volgt dat alle leden van Masmans orkest met ingang van 1 januari 1946 weer onder de naam Ramblers mogen optreden. [21] Masman zelf mag als leider tot 5 mei 1946 niet optreden (dus wel als pianist). Masman hoopte dat hij na de milde uitspraak van de ereraad de moeilijkheden achter de rug had. Maar dat pakte toch anders uit.


DEEL 2

Op 25 augustus 1945 sprak de Eereraad voor de kleinkunst een hard oordeel uit over het optreden van The Uden Masman en zijn Ramblers tijdens de Duitse bezetting. Drie maanden later, op 12 november 1945, was het herziene oordeel aanzienlijk milder. Maar daarmee waren de moeilijkheden voor de band nog niet voorbij, blijkens het slot van de tweedelige feitenconstructie door Harm Mobach.

Hoe de Ramblers overleefden
Toen het ‘Maa…rrr wij komen terug…’ in 1946 realiteit werd reageerde het publiek daarop verschillend. Een deel had de neiging het oorlogsverleden te laten rusten, maar anderen wilden de rol van de zuiveringsinstanties wel ‘spontaan’ overnemen. Dat ondervonden de Ramblers bijvoorbeeld bij hun optreden in Haarlem op 6 januari 1946, toen de rotte tomaten door de lucht vlogen.[22] Dick Verkijk herinnert zich hoe in die tijd foto’s van de Ramblers, ‘zittend onder een immense Duitse adelaar met hakenkruis’, aan potentiële bezoekers werden uitgereikt.[23] Zie de foto van het pamflet dat door oud-illegalen werd verspreid.

Ramblers - Houdt U ook van dansmuziekHet eerste optreden in Den Haag daarentegen was een groot succes. Geen enkele wanklank en een grootse bloemenhulde, schrijft Masman. De avond tevoren stond er al een file voor het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen. ‘s Ochtends om 10 uur was het plaatsbespreken. Tot de fans die uren in de rij stonden behoorden ook Jerry van Rooijen en Rob Madna. De Haagse bladen schrijven niet slecht over het optreden, maar – zoals Masman constateert – toch ‘stekelig’: de Ramblers mochten eigenlijk niet terugkomen.

Die negatieve reacties waren overigens wel verklaarbaar, omdat in de kranten nog niets had gestaan over het herziene oordeel van de ereraad dat de Ramblers met ingang van januari 1946 weer mochten optreden. Publiek en pers gingen er dus vanuit dat er nog een speelverbod tot 5 mei 1948 gold.

Verantwoordelijk voor die lacune in de voorlichting was de latere generaal Kruls, in 1945 officier en chef-staf van het Militair Gezag. Hij had verordonneerd dat publicatie van de uitspraken der ereraden eerst na verkregen rechtskracht mocht geschieden.[24] En ook daar was weer een verklaring voor. Het ergerde de juristen bij de Staf van het Militair gezag dat Donkersloot het werk van de ereraden met termen als ‘rechtspraak’ en ‘berechting’ aanduidde, terwijl de oordelen van die colleges rechtskracht misten zolang een wettelijke regeling ontbrak.

Masman had dus niets aan de brief die hij in november 1945 ontving van Donkersloot, waarin deze schreef: ‘Het spreekt vanzelf dat ik van oordeel ben dat evenals de betrokkenen ook het publiek de eereraaduitspraken behoort te eerbiedigen.’[25] Daar konden de Ramblers zich pas op beroepen nadat het Militair Gezag eind januari 1946 had ingestemd met bekendmaking van de motieven die de ereraad ertoe brachten de oorspronkelijk geadviseerde maatregelen belangrijk te verzachten.

De chaotisch verlopen zuivering in het eerste jaar na de bevrijding had tot gevolg dat later herziene uitspraken van ereraden de veroordeelden nog jarenlang zijn nagedragen. Eerder stelde ik al vast dat van de ereraad die zich met ‘kleinkunst’ en ‘amusementskunst’ bezig hield geen bescheiden bewaard zijn gebleven. Dit verklaart ook dat wie de officiële bronnen raadpleegt, niet steeds de correcte informatie krijgt. Zelfs In’t Veld [26], die toch verbonden was aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, schrijft in 1981 dat de Ramblers drie jaar niet in het openbaar mochten optreden (in plaats van ruim 7 maanden) en Masman twee jaar uitsluiting kreeg (werd één jaar als leider). Dezelfde fout treffen we aan in een publicatie van Paul Koedijk, geschreven voor het project de Tweede Wereldoorlog in muziek.[27]

Ook de redactie van het destijds op internet verschijnende blad JazzPress [28] (eindredacteur Han Schulte) meende het uitbrengen van de cd The Ramblers in Brussel te moeten aangrijpen om door Masman bij herhaling bestreden lasterpraatjes nieuw leven in te blazen. Ik ga die hier niet herhalen; voor weerlegging verwijs ik naar het voorafgaande. Uitermate tendentieus is de in buitenmaatse kapitalen afgedrukte kop: ARRESTATIES, MARTELINGEN, DEPORTATIES, EXECUTIES: MAA…RRR WIJ SPELEN DOOR!’, ÓÓK VOOR DE NAZI’S.

Natuurlijk zou het prachtig zijn geweest wanneer de Ramblers – met alle medewerkers van de gelijkgeschakelde omroep! – tot werkweigering hadden besloten. Maar dat deden ze niet, evenmin als de ambtenaren, de politiemannen en het spoorwegpersoneel die keurig hun werk bleven doen. Trouwens, ook onze ‘oorlogskoningin’ Wilhelmina heeft nooit opgeroepen de joden te laten onderduiken. Nooit liet ze zich uit in de geest van ‘wie meewerkt aan het wegvoeren van joden, kan het daar na de oorlog moeilijk mee krijgen’ of iets dergelijks.[29]

Halfslachtige oplossing
Na de uitspraak van de ereraad op 12 november 1945 wilde de VARA zijn uitzendingen weer gaan opvrolijken met de Ramblers, hoewel ze nog niet door de radiozuiveringscommissie van de omroep waren gehoord. Om problemen te voorkomen stond hun optreden nog niet in de programmalijsten. [30]

Als de zuiveringscommissie er lucht van krijgt komt men in spoedzitting bijeen. Van die commissie maakte onder anderen deel uit Garmt Stuiveling, die blijkens het verslag dat ik kon inzien het probleem als volgt samenvatte: ‘Als we optreden verbieden sanctioneren we de deining en we ontketenen een rel als we ze laten optreden.’ Gespecialiseerd in halfslachtige oplossingen besluit men: deze week wél optreden, volgende week niet. Dan blijkt diezelfde dag nog dat de programmabladen voor de komende week al zijn gedrukt. De commissie staakt haar verzet. Slotzin van het verslag: ‘Conclusie; we zijn er ingelopen’ Op 27 februari 1946 spelen de Ramblers weer voor de VARA.

Op 6 maart 1946 moet Masman nog voor de zuiveringscommissie verschijnen. Na alles wat al bij de behandeling door de ereraad aan de orde kwam en hiervoor is besproken, levert dit geen nieuwe gezichtspunten op. Wel wordt hij blijkens het verslag met kritiek op individuele bandleden geconfronteerd. Kees Kranenburg zou in een Hilversums café voor Duitsers in uniform gedrumd hebben. Masman verklaart dat Kranenburg na de capitulatie naar de Politieke Opsporingsdienst (P.O.D.) is gegaan om de dingen uit de doeken te doen. Dit werd geacccepteerd. Ferry Barendse wordt verweten dat een N.S.B.-er bij hem logeerde. Masman verklaart dat dit hem niet bekend was, en dat Ferry Barendse voor 100% goed is. Deze zaak is door de P.O.D. uitgezocht. De commissie laat dit verder rusten.

Wat Masman betreft zag de zuiveringscommissie in dat een hernieuwd onderzoek naar de gedragingen van Masman, gezien de beslissing van de ereraad van 12 november 1945, niet nuttig zou zijn. Nadat Masmans schorsing om persoonlijk voor de microfoon op te treden op 5 mei 1946 was verlopen, deelt de commissie Masman op 29 mei 1946 mee dat naar haar mening het onderzoek ‘zoo grondig [is] geweest dat een particuliere nazuivering weinig zin meer zou hebben, en dan ook achterwege zal dienen te blijven.’[31] De officiële beslissing, die aansluit bij de laatste uitspraak van de ereraad, neemt de commissie pas in augustus 1946.[32] Die heeft dan materieel geen betekenis meer. Over het orkest wordt niet meer gesproken.

Boete
Een aantal gebreken van de kunstzuivering zijn hiervoor al aan de orde geweest. De uitspraken van de ereraden hadden tot 6 april 1946 geen rechtskracht. Naleving kon dus niet worden afgedwongen. Moeilijk te begrijpen is dat het Militair Gezag de ereraden daar niet op heeft gewezen. Tegen een uitspraak van een ereraad was geen beroep mogelijk. Dat een ereraad uitspraak kon doen zonder betrokkenen te horen, zoals dit het geval was bij de Ramblers, was ook een ernstige omissie.

In juni 1946 vond de eerste vergadering plaats van de Centrale Ereraad, waar personen die door een ereraad werden bestraft in beroep konden komen. Dit leidde in veel gevallen tot sterke vermindering van straf [33]. De ereraden zagen dit als afbraak van hun werk. Uiteindelijk boden alle ereraden op 4 december 1947 hun ontslag aan. In januari 1948 werden alle ereraden geruisloos opgeheven; geen enkel lid van de ereraden werd ingelicht.[34] In het parlement bleef dit niet onopgemerkt, maar men reageerde toch lauw. De voorstanders van de zachte lijn hadden één voordeel: ze hadden de tijd aan hun kant. Het land was moe van de zuivering.

Die verminderde belangstelling van het publiek voor de zuivering zal de reden zijn dat bij mijn weten de pers destijds geen aandacht heeft besteed aan nieuwe gerechtelijke stappen tegen Masman door het Bijzonder Gerechtshof Op 2 juni 1948 kreeg hij te horen dat hij buiten vervolging werd gesteld mits aan een aantal voorwaarden werd voldaan, waaronder het betalen van een boete van f 5000.

Over de motivering van die boete trof ik in Masmans dossier bij het Nationaal Archief aan: het optreden voor ‘Frontzorg’(2 maal) en de opnamen voor de zender RRG (Reichsrundfunkgesellschaft, tien maal). Hierbij werd aangetekend: ‘Sterk pleit voor hem zijn houding aangenomen ten opzichte van de pro-Duitse leden van het orkest.’ Dat ‘pro-Duitse’ werd vervolgens doorgehaald en in de kantlijn staat nu in inkt ‘Joodsche’. Of deze curieuze verschrijving illustratief is voor de werkwijze van het Bijzonder Gerechtshof kan in het midden blijven.

Ondanks de toezegging die het Bijzonder Gerechtshof deed, ontvangt Masman drie maanden later toch een dagvaarding van de kantonrechter te Hilversum om daar 6 oktober 1948 op de zitting te verschijnen. [35] Alle beschuldigingen die bij de ereraad ter sprake kwamen worden in de dagvaarding opnieuw genoemd met als niet ongeestige bijzonderheid de aantijging dat hij ‘voordeel heeft getrokken uit door of vanwege den vijand of diens handlangers genomen maatregelen door op grond van zijn […] functie [van kapelmeester] vrijstelling te verzoeken en te verkrijgen van de plicht tot inlevering van zijn radiotoestel.’ Let wel: toen Masman als orkestleider wist te voorkomen dat de bezetter hem zijn radio afnam, werd dit na de oorlog als ongerechtvaardigde verrijking gezien!

Consequenties had dit alles niet, want blijkens Masmans dossier besloot de kantonrechter op 27 oktober 1948 geen maatregel op te leggen.

Wat de orkestleden betreft moet nog melding gemaakt worden van een uitspraak van het Gooise Tribunaal, waarbij Jack Bulterman tot een boete van f 500 werd veroordeeld. De zaak lag als volgt. Op 30 januari 1947 was Bulterman buiten vervolging gesteld met een boete van f 1000. Wegens ziekte kon hij dit bedrag niet binnen de gestelde termijn betalen. Toen hij met duizend gulden op zak zich te laat bij de griffier meldde werd hij wegens overschrijding van de termijn op staande voet opgepakt en naar het interneringskamp Crailo gebracht. De hoofdbeschuldiging luidde dat hij Duitse militairen bij zich aan huis had ontvangen. Dat waren echter de gasten van zijn Duitse vrouw waarvan hij voornemens was te scheiden. “Ik kon die Duitsers moeilijk de deur uit schoppen” voerde Bulterman aan. Het tribunaal kon dit wel enigszins begrijpen, stelde hem onmiddellijk op vrije voeten en verlaagde de boete tot f 500. [36] Bulterman heeft van 18 september 1947 tot 14 oktober 1947 vastgezeten.[37] Overigens meldde Bulterman ter zitting nog dat hij van 1 oktober af geen deel meer uitmaakte van de Ramblers. Hij ging zich uitsluitend bezig houden met componeren en arrangeren van amusementsmuziek.

Salami-politiek
Wie meent 65 jaar na de oorlog gemakkelijk in termen van ‘goed’ of ‘fout’ over Theo Uden Masman en zijn orkestleden te kunnen oordelen, heeft geen oog voor de complexe vragen waarvoor men zich tijdens de bezetting gesteld zag. Moeten we de duizenden ambtenaren die de ariërverklaring in oktober 1940 tekenden ‘foute Nederlanders’ noemen? Of konden ze zich excuseren, omdat weigering ontslag met zich zou brengen? Had na de nazificering van de omroep in 1941 het voltallige personeel zijn baan moeten opzeggen?

Ik ga geen poging wagen dit soort vragen te beantwoorden. Wel is duidelijk dat door de salami-politiek van de bezetter deze er op allerlei terreinen in slaagde fatsoenlijke burgers tot collaboratie te brengen. Dit bracht met zich mee dat na de bevrijding, ook voor kunstenaars, moest worden nagegaan of bestraffing wegens ‘samenwerking met de vijand’ aan de orde was.[38] Aan de behandeling van ‘de zaak Ramblers’ hebben we kunnen zien voor welke dilemma’s Masman kwam te staan toen hij besloot zich, zoals de meeste burgers, aan te passen aan ‘de nieuwe tijd’, wat toen betekende ‘zien te overleven’.

Het harde oordeel dat de Eereraad voor de Kleinkunst in eerste instantie over de Ramblers velde had twee oorzaken. De uitspraak kwam tot stand zonder dat Masman gehoord was en kort na de bevrijding waren de voorstanders van een rigoureuze zuivering in de meerderheid.

Waren de Ramblers collaborateurs ? Wikipedia laat daar geen twijfel over bestaan: ‘Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte de band zich schuldig aan collaboratie door voor de door de Duitsers gecontroleerde Rijksradio De Nederlandsche Omroep op te treden…’. Maar wie bijvoorbeeld op internet opzoekt wat Wikipedia over Pi Scheffer heeft te melden, ziet dat de oorlogsjaren daar onbesproken blijven. Bekend is dat Pi Scheffer in 1942 als trombonist toetrad tot de band van Dick Willebrandts en zich vooral onderscheidde als arrangeur. Ook de nazi-propaganda maakte graag van zijn werk gebruik. Zo werden speciaal daarvoor gemaakte opnamen van Engelstalige nummers in voor Groot-Brittannië bestemde programma’s van de Deutsche Europa Sender (DES) ingepast. De arrangementen waren vrijwel alle van Pi Scheffer, zij het dat ze niet voor deze programma’s waren geschreven.

Ramblers - Vreugde en arbeid - GrÇ BrouwensteinPi Scheffer was overigens – dit wellicht ten overvloede – zeker niet ‘fout’. Zo was hij in Amsterdam betrokken bij de uitgave van enkele illegale nieuwsbladen. Scheffers lidmaatschap van het orkest van Dick Willebrandts in de oorlogsjaren vormden voor de AVRO in elk geval geen beletsel om in januari 1946 Pi Scheffer muzikaal leider te maken van The Red, White and Blue Stars (zakelijk leider was Willy Kok). In de late lente van 1946 werd het orkest omgedoopt tot de Skymasters. Over collaboratie werd niet gerept.

Het verschil met de Ramblers is duidelijk. Die waren enorm populair en dat waren de Skymasters toen nog niet. De Ramblers hadden een symboolfunctie en daarvoor golden andere maatstaven dan voor onbekenden. Niemand heeft het dan ook de later beroemd geworden sopraan Gré Brouwenstijn (toen gespeld als Brouwenstein, zie foto) nagedragen dat ze ooit met onder meer ‘het orkest van Theo Uden Masman’ voor ‘Vreugde en Arbeid’ aan een ‘Bonte Radio-Avond’ meewerkte (zie de annonce).

Satire
Koos Groen noteert dat van de 10.000 kunstenaars en kleinkunstenaars die Nederland in 1945 telde, er 375 door een van de ereraden zijn veroordeeld. Per raad zijn de volgende uitspraken over onvaderlands gedrag gedaan: toneel/dans 102, beeldende kunst 89, letterkunde 66, architecten 46, kleinkunst 42 en muziek 33.[39] Uitspraken over kleinkunst zijn niet bewaard gebleven. De uitspraken over de Ramblers maken deel uit van het Masman dossier in het Nationaal Archief. De Eereraad voor de Muziek deed in het algemeen milde uitspraken. Ik noem er enkele [40]. Organist Piet van Egmond, die vrijwillig een mars voor ‘Winterhulp’ componeerde, kwam er uiteindelijk met twee jaar uitsluiting vanaf. Pianist en componist Cor de Groot speelde vanaf 1941 veel in Duitsland. Op last van Seyss-Inquart moest de radio vanaf 1943 minstens eenmaal per week zijn pianospel uitzenden. Hij kreeg een uitsluiting voor tien jaar. Maar de Centrale Ereraad zag het anders. De Groot stelde dat hij door op te treden uiteindelijk een Nederlands belang had gediend. Zijn verklaring luidde dat zijn stiefvader voor de Engelsen werkte. Om de aandacht van hem af te leiden gaf De Groot concerten in Duitsland. De Centrale Ereraad accepteerde die verklaring, hoewel het – zoals Koos Groen niet zonder ironie opmerkt – opmerkelijk was dat toen de zaak-De Groot voor de ereraad werd behandeld van een dergelijk motief niet was gebleken. De violist Herman Krebbers [41], die samen met Cor de Groot in 1944 op het buiten van Seyss-Inquart musiceerde, gaf voor dit optreden de verklaring dat ze dit deden ‘voor de illegaliteit, omdat het huis van de rijkscommissaris binnenkort gebombardeerd zou worden’. Zij moesten daarom het huis van binnen bestuderen! De Groot en Krebbers werden beiden in hoger beroep van alle blaam gezuiverd.

Ramblers - Ben je al gezuiverd - zonder onderschriftDit soort uitspraken droeg niet bij tot het serieus nemen van de zuivering. Godfried Bomans [42] schreef er een kostelijke satire over. Wat zijn de richtlijnen voor het zuivere orgelspel? De voorzitter van de zuiveringscommissie geeft het antwoord: ‘De federatie der beroepsorgeldraaiers heeft een eereraad benoemd, bestaande uit twee vooraanstaande orgeldraaiers en een niet-orgeldraaier om ook die kringen van collaborateurs te zuiveren.’ Ook aan de profiteurs is gedacht. ‘Als zodanig worden die orgeldraaiers aangemerkt, die hetzij de Lohengrin van Wagner, hetzij Ständchen van Schubert of welk ander Duits wijsje ook, met liefde en aandacht hebben gedraaid, zonder daarbij te denken aan de schade die hiermee aan verzetskringen werd toegebracht. […] Hun wordt het draaien gedurende een jaar ontzegd. Die orgeldraaiers evenwel, die in het geheel geen Duitse wijsjes hebben gespeeld, het zij deze met opzet te langzaam of te snel draaiden, met de uitdrukkelijke bedoeling (en hier gaat het om) het binnenlands verzet tot uitdrukking te brengen en den Geallieerden opmarsch te bespoedigen, zullen hun belooning niet ontberen. Zij zullen worden bijeengedreven in de groepering ‘Het Vrije Orgel’ (H.V.O.), waarvan alleen zuivere draaiers lid kunnen zijn. Bij deze kunstenaars behoort ook mijn zoon. Begrijpt ge het nu?’

De zuiveringswoede ebde in de periode 1945-1950 snel weg. Wie wat dieper in de geschiedenis duikt zal tot de conclusie komen dat het bestraffen en ter verantwoording roepen van de kunstenaars die als collaborateurs en profiteurs konden worden aangemerkt, mislukt is. De zuivering kon niet slagen omdat al gauw bleek dat de gemiddelde Nederlander zich allerminst principieel had opgesteld. Dat we daar een tijd lang anders over hebben gedacht, danken we aan twee personen: koningin Wilhelmina, die geloofde in de mythe van haar ‘heldenvolk’, en Lou de Jong, die ons een moralistisch zwart-wit beeld van de oorlog meegaf. [43]

Voor wie dit artikel heeft gelezen zal mijn eindconclusie geen verrassing zijn. Masman en zijn orkestleden waren niet ‘fout’. Ze behoorden tot de grote meerderheid van de Nederlanders die probeerden te overleven. Daarbij maakten ze fouten, evenals omroepcoryfeeën, burgemeesters die aanbleven om ‘erger te voorkomen’ en artiesten uit de amusementswereld die vrijwel allemaal lid waren geworden van de Kultuurkamer en in uitverkochte theaters successen boekten, enzovoort. Ze overleefden bijna allemaal de ‘zuivering’, sommigen met wat scheurtjes in hun imago, maar daar vindt men in hun necrologieën weinig of niets meer van terug.

Wie de Ramblers 65 jaar na dato nog exclusief als collaborateurs of profiteurs aanmerkt,   wekt ten onrechte de indruk dat hun collega’s een meer principiële houding innamen. Ik heb, geboren in 1929, als jongere die nog geen verantwoording droeg, de oorlogsjaren bewust meegemaakt. Het luisteren naar de radio-uitzendingen van de Ramblers behoorde tot de weinige pleziertjes in die dagen. Van the real thing had ik nog geen idee, maar het zaad heeft toen wortel geschoten. De suggestie dat illegalen zich speciaal zouden hebben geërgerd aan het doorspelen van de Ramblers tijdens de bezetting kan ik uit eigen waarneming tegenspreken. Masmans uitgekiende programmering hielp menigeen om de misère-van-alle-dag wat dragelijker te maken.

Het doen en laten van de Ramblers in die tijd is, meer dan van welk orkest in het lichte genre, grondig onderzocht. Dan past het niet na zoveel jaren beschuldigingen te herhalen waarvan is komen vast te staan dat die vals waren.

Harm Mobach

Met dank aan Harry Coster, Koos Groen, Herman Openneer en Skip Voogd

Geraadpleegde bronnen:

  • Archief Jan van Zutphen, Verweerstukken van The Ramblers, Internationaal Instituut voor sociale geschiedenis, Amsterdam
  • Archief Theo Uden Masman
  • Dossier Masman, Nationaal Archief Den Haag
  • Verslagen en uitspraken van de Commisie voor de zuivering van het radio-omroeppersoneel
  • A.D. Belinfante: In plaats van bijltjesdag. Amsterdam University Press-Amsterdam Academic Archive 2006
  • Koos Groen: Fout en niet goed. Just Publishers BV, Hilversum, tweede druk april 2010
  • Co de Kloet/Gabri de Wagt: Mooi Holland? De woelige jaren van de Rambler. Vara-boek 1981
  • Jord Schaap: Het recht om te waarschuwen. Wolters-Noordhoff Groningen 2005
  • Dr. N.K.C.A. in ’t Veld: De ereraden voor de kunst en de zuivering van de kunstenaars. Staatsuitgevrij, ’s-Gravenhage 1981
  • Dick Verkijk: Radio Hilversum 1940-1945, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam 1974
  • Kees C.A.T.M. Wouters: Ongewenschte muziek. Sdu Uitgevers, Den Haag 1999

NB: In de citaten is de door de auteur gebezigde spelling gehandhaafd.


Dit artikel is gepubliceerd in Jazz Bulletin, nr. 79 en 80, juni en september 2011, uitgegeven door de Stichting Nederlands Jazz Archief, Piet Heinkade 5, 1019 BR Amsterdam.

NB: Integrale overname is mogelijk na voorafgaande akkoordverklaring door de redactie van Jazz Bulletin.

[1] Brief 10 augustus 1943 van Departement van Volksvoorlichting en Kunsten, namens de Secretaris-Generaal ondertekend door het Hoofd der Afdeeling Muziek Theater en Dans J.G. Goverts. Aanleiding tot deze brief vormde bij Goverts binnengekomen klachten over het spelen door de Ramblers van verboden nummers. Zie Kees Wouters, blz. 345 e.v.

[2] Kees Wouters, blz. 366. Na de landing van de geallieerde troepen in Normandië reageerde het publiek enthousiaster dan ooit wanneer er tijdens concerten jazznummers gespeeld werden.

[3] In ’t Veld, blz. 31.

[4] Blijkens stempel vertegenwoordiger van het Militair Gezag.

[5] De Nederlandse Arbeidsdienst werd vanaf 1 april 1942 verplicht gesteld voor alle jonge mannen van 18 tot 23 jaar. Als nationaal-socialistisch vormingsinstituut bleek de Arbeidsdienst een mislukking.

[6] Koos Groen, blz. 583.

[7] De in 1918 opgerichte Arbeiders Jeugd Centrale.

[8] In ’t Veld, blz. 63.

[9] In ’t Veld, blz. 66.

[10] In ’t Veld, blz. 26 en 27.

[11] Opgetekend door de secretaris van de Commissie voor de zuivering van het radio-omroeppersoneel.

[12] Brief in Masmans archief.

[13] Zie Kees Wouters, blz. 123 e.v.

[14] Nico Boer, toenmalig producer bij de omroep, verklaarde tegenover Dick Verkijk dat er in die tijd veel geld is verdiend. Van de medewerkers aan de Europazender noemt Verkijk de orkestleiders Willem van Otterloo en Marinus Adam, de jazz-ensembles onder leiding van André Smit of Ernst van ’t Hoff en Dick Willebrandts. Behalve de Ramblers trad ook het orkest van Frans Wouters voor deze zender op. De belangrijkste arrangeur was Pi Scheffer. Zie Dick Verkijk, blz. 334.

[15] Deze gegevens zijn ontleend aan een niet gedateerd verslag van een vermoedelijk op 6 maart 1946 gehouden vergadering van de zuiveringscommissie van de omroep, waarvoor Masman een oproep had ontvangen. Ook Sem Nijveen heeft die vergadering voor een deel bijgewoond. Verder waren aanwezig de heren mr. Sträter, van Dijk, Brinxma en als secretarissen de heren Dijk en Cauvern.

[16] De eerste uitspraak vermeldt dat deze werd uitgesproken op 25 augustus 1945. In de herziene uitspraak wordt nog driemaal 29 augustus genoemd en eenmaal 28 augustus.

[17] Hier is kennelijk het woord ‘contracten’ of een equivalent daarvan uitgevallen.

[18] Blijkens stempel vertegenwoordiger van het Militair Gezag.

[19] In’t Veld, blz. 86.

[20] Citaat uit verslag vergadering van de Commissie voor de zuivering van het radio-omroeppersoneel..

[21] Co de Kloet/Gabri de Wagt vermelden op blz. 87 onder punt 11 abusievelijk:”12 Nov.: […] Ramblers naam geschorst tot 5 mei 1947”. Volgens de herziene uitspraak konden de Ramblers per 1 januari 1946 weer onder die naam optreden.

[22] Willem Duys, ‘Voor mijn vuist weg’, in Elseviers Magazine, 18 juli 1981.

[23] Dick Verkijk, blz. 669 en 670.

[24] In t Veld’, blz. 99. Naleving van de uitspraken van de ereraden wilde Kruls alleen afdwingen als anders de openbare orde in het gedrang zou komen. De ereraden voelden dit als een duidelijke distantiëring van hun werk.

[25] Co de Kloet/Gabri de Wagt, blz. 85.

[26] In’t Veld, blz. 70.

[27] Paul Koedijk, de Tweede Wereldoorlog in muziek. Dit is een project van MusicForce in samenwerking met het Nederlands Muziek Instituut (NMI), mogelijk gemaakt door het programma ‘Erfgoed van de Oorlog’ van het ministerie van VWS. Via internet zoektermen “de Tweede Wereldoorlog in muziek” en “Paul Koedijk”.

[28] Zie www.jazzpress.nl , archief – nr. 118, 4 maart 2010. Jazzpress is per 1 april 2011 gestopt.

[29] Jord Schaap, Het recht om te waarschuwen, Jodenvervolging en vernieuwing in de Radio Oranje-toespraken van Wilhelmina, Wolters-Noordhoff Groningen 2005, blz. 120 en 156/158.

[30] Koos Groen, blz. 572.

[31] Brief zuiveringscommissie d.d. 29 mei 1946, ondertekend door secretaris H.S. Dijk in Masmans archief.

[32] Verslagen en uitspraken van de Commisie voor de zuivering van het radio-omroeppersoneel d.d. 13 augustus 1946, in Masmans archief.

[33] Zie voor de cijfers Koos Groen, blz. 585 en 586. Met de Ramblers heeft de Centrale Ereraad zich nooit bezig gehouden. Waar Koos Groen op blz. 572 vermeldt dat de Centrale Ereraad acht zittingen besteedde aan de Ramblers moet voor ‘Centrale Ereraad’ worden gelezen ‘Commissie voor de zuivering van het radio-omroeppersoneel’.

[34] In ’t Veld, blz. 111. Officieel vond de opheffing plaats bij Wet van 2 juni 1949.

[35] Toen er op 1 juni 1948 een einde kwam aan het werk van de tribunalen gingen de resterende zaken naar de kantonrechter.

[36] Het Vrije Volk, 15 oktober 1947.

[37] Er was in die tijd weinig voor nodig om te worden opgesloten. Belinfante maakt melding van een arrestatie op verdenking van lidmaatschap van de N.S.B. Iemand had zelf in een kasboek van de verdachte persoon gezien dat deze contributie betaald had. Deze werd na drie maanden in vrijheid gesteld, want hij bleek lid te zijn van de N(ederlandse) S(chaak) B(ond). Zie Belinfante, blz. 75.

[38] Instanties die zich hiermee bezig hielden waren: de bijzondere gerechtshoven, de tribunalen (colleges met een jurist als voorzitter en leken als mederechters), ereraden (op aandringen van de Federatie van Beroepskunstenaars ingesteld door het Militair Gezag) en zuiveringscommissies (waaronder de Commissie voor de zuivering van het radio-omroeppersoneel).

[39] Koos Groen, blz. 583.

[40] Uitvoeriger beschreven door Koos Groen, blz. 588 e.v.

[41] De ‘sehr begabter Geiger Herman Krebbers’ kreeg een engagement bij de ‘Reichssender Berlin’ voor 10 mei 1943 (een zeer geschikte datum om in Berlijn te spelen!) – een engagement ‘dass Krebbers gerne bereit ist […] anzunehmen’, zoals zijn manager, ‘de Concertdirectie Johan Koning’ aan de Rundfunkbetreuungstelle laat weten. Dick Verkijk, blz. 672.

[42] Godfried Bomans, Elseviers Weekblad, 22 juni 1946.

[43] J.H. Heldring, Wie en wat herdenken wij?, NRC/Handelsblad 20 mei 2010.

Categorieën:Jazz

1 replies