Marginalia 11

Reflecties en oprispingen
Mei 2017

Gedachten bij de mei-dagen
In mei 1940 was ik 10 jaar. Een paar herinneringen uit die tijd. Door het geronk van de vliegtuigen boven Den Haag waren we die 10e mei al heel vroeg wakker. Ik hoorde mijn vader van het balkon tegen mijn moeder roepen: “Rie, daar heb je de Duitsers.” De buurman, kandidaat-notaris Neuteboom, hield het op ‘een luchtraid op Engeland’, maar de radio, die telkens een ‘bericht luchtwachtdienst’ doorgaf, weersprak deze verondersteling. Die vijf eerste oorlogsdagen wemelde het van de geruchten en van curieuze waarschuwingen en instructies. Dat we de ruiten met stroken papier moesten beplakken om bij bominslag geen glas in je gezicht te krijgen, was nog verdedigbaar, maar waarom we verzocht werden zogeheten ‘spionnetjes’ weg te halen, zal wel altijd een mysterie blijven. Voor de jeugdige lezer: Een spionnetje is een kleine spiegel die buiten het raam werd bevestigd om gemakkelijk te kunnen zien wie er aanbelt.
Het bericht van de capitulatie op de avond van het bombardement van Rotterdam maakte diepe indruk. Het was voor het eerst dat ik mijn vader zag huilen. “Nu zijn we slaven geworden”, zei hij totaal gedesillusioneerd. In de dagen daarna werd hij in zijn boosheid nog gesterkt door een artikel dat oud-premier Colijn in De Standaard schreef. Daarin verweet deze het kabinet ‘een smadelijke vlucht’.
De eerste zondag na de capitulatie zat ik in de Haagse Westduinkerk naast mijn vader. Aan het einde van de dienst, na het ‘amen’, zette organist Jelgersma het Wilhelmus in. De gemeente ging staan, maar mijn vader bleef demonstratief zitten en ik dus ook. Hij bladerde in zijn psalmboek en terwijl iedereen uit volle borst meezong wees hij mij zwijgend op de eerste twee regels van Psalm 146, vers 2:
Vest op prinsen geen betrouwen,
Waar men nimmer heil bij vindt …
En daarmee doelde hij uiteraard niet op Prins Bernhard, want die mocht zich, ook na zijn vertrek uit Nederland, in een immense populariteit blijven verheugen. Wel was hij geschokt door de wijk naar Engeland van de Landsvrouwe. Overigens veranderde hij de dagen daarna al snel van gedachten. Hij was, net als mijn moeder, ontroerd door een gedicht van de hofprediker dominee Welter, die het vertrek van Wilhelmina in een religieuze context wist te plaatsen. Van dit gedicht herinner ik mij de eerste – op een grote theologische vindingrijkheid duidende – twee regels: Neen, ’t was geen vlucht die u deed gaan, maar volgen waar God riep. (Deze strofe staat mij bovendien nog bij, omdat vele jaren later tijdens mijn fiscale bezigheden een meer frivole variant ontstond: Neen, ’t was geen belastingvlucht die u deed gaan …)
Aan sommige kerkdiensten uit de oorlog denk ik met ontroering terug. Zo viel in 1942 de 10e mei op een zondag en we vroegen ons af of de dominee het zou wagen iets te zeggen over de inval van de Duitsers nu die precies twee jaar geleden plaatsvond. Dat was voor een predikant geen eenvoudige opgave, want hij moest rekening houden met de aanwezigheid van NSB-ers. Toch vond ds. Hoek een scherpzinnige oplossing voor dit probleem. Bij het begin van de dienst nodigde hij de gemeente uit Psalm 79, vers 6 te zingen, met de instructieve toevoeging: “alleen de eerste vier regels”. De tekst daarvan luidde:
Ai hoor naar hen die in gevang’nis kwijnen;
                         Laat hun gekerm voor Uw gezicht verschijnen;
                        Bevrijd hen, die bedreigd met doodsgevaren,
                       Op Uwe hulp met smeekend’ oogen staren.

Daarna zweeg het orgel, de gemeente was aangedaan, maar men las natuurlijk wel even het vervolg van het psalmvers, dat luidde:
Vergeld den wreeden smaad
                                              Waarmee des nabuurs haat
                                                Uw mogendheid dorst schenden;
                                              Geef hun, o Opperheer,
                                               Dit zevenvoudig weer;
                                               Zie neer op onz’ ellenden.
Dat loog er niet om! Deze zogeheten wraakpsalm (*) gaf ons – in eigentijdse termen – natuurlijk een enorme kick, waaraan ik met voldoening terugdenk.

(*) Voor geïnteresseerden, zie bijvoorbeeld Psalm 137, vers 5, in de oude berijming: “…Gelukkig hij, die u terneer zal slaan, Uw kinderkens zal grijpen, o gij trotschen, En wreedelijk verplett’ren aan de rotsen”. Het was overigens niet gebruikelijk dit elkaar toe te zingen.

Categorieën:Marginalia