Marginalia 12

Reflecties en oprispingen
Juni 2017

Melancholische terugblik van een 80-plusser
Een paar dagen geleden kreeg ik het dagblad De Standaard van 12 februari 1942 onder ogen. Het was een herdruk die deel uitmaakte van aflevering 21 van De Oorlogskranten ( [1]).
Het in handen hebben van een exemplaar van De Standaard riep bij mij allerlei herinneringen op. Het was de krant die – vóór de oorlog – het lijfblad van mijn vader was. De Nieuwe Haagsche Courant (‘christelijk nationaal dagblad’), waarop onze familieleden en kennissen doorgaans waren geabonneerd, kwam er bij ons niet in. Niet dat er concrete bezwaren tegen bestonden, maar mijn vader was een aanhanger van Colijn en De Standaard gold als hèt klankbord van de Anti-Revolutionaire Partij. Achter het raam van mijn vaders studeerkamer prijkte in verkiezingstijd de aandachtvragende poster: Wie? Lijst 3 Colijn. Over de koers van de Standaard vertelt Willem G. van de Hulst, zoon van de legendarische kinderboekenschrijver W.G. van de Hulst:
“In de dertiger jaren was het dagblad De Standaard het gereformeerde vlaggenschip van minister Colijn en zijn ‘mannenbroeders’. Alle andere dagbladen hadden al een stripverhaal en De Standaard kon niet achterblijven. Dat stuitte in behoudende kringen wel op verzet, want een stripverhaal was ‘van de wereld‘ en dat was zondig. In diezelfde tijd ging De Standaard ook het weerbericht brengen. Ook daartegen was hevig verzet, want dat was voortuitlopen op Gods voorzienigheid en dat was nog zondiger. Dat heeft de krant heel wat abonnees gekost. Het stripverhaal ging door en men vroeg mijn vader het te schrijven. Men had gehoord dat W.G. van de Hulst een zoontje had dat zo leuk poppetjes kon tekenen. Die moest er de plaatjes bij maken….”
Ik moet bekennen dat het stripverhaal In de Soete Suikerbol van Van de Hulst mij nooit heeft kunnen boeien. Mijn voorkeur ging uit naar de MAZ-boekjes over de detective Dick Bos, de speurder met de scherpe blik en de volmaakte beheersing van jiu-jitsu. Mijn vriendenkring en later ons gezin hebben er diverse oneliners aan overgehouden: “Hoepla! Daar gaat het kleed en de butler en nu naar boven” en
“Ik heb je onderschat, Bos!” H.J.A. Hofland (twee jaar ouder dan ik) schreef ooit in NRC Handelsblad: ”Wie in 1940 tussen de tien en de twintig was, heeft niet aan Dick Bos kunnen ontkomen […]. Hij zal pas vergeten zijn als omstreeks 2030 de laatste honderdjarige niet meer over zijn jeugd kan vertellen.” De Dick Bos-boekjes waren uiteraard zowel op school als thuis taboe. W.G. van de Hulst had het over ‘een langzaam maar zeker werkend vergif’.

Met De Standaard ging het na de inval van de Duitsers snel bergafwaarts. De beslissing van de redactie zoveel mogelijk ‘gewoon’ door te gaan werd de krant in anti-revolutionaire kring, niet in dank afgenomen. Zo werd in de krant van 12 februari 1942 (hierboven genoemd) – uiteraard verplicht – de volledige rede opgenomen van rijkscommissaris Seyss-Inquart ter gelegenheid van de installatie van de Kultuurraad, een onderdeel van de Kultuurkamer onder leiding van Prof. Dr. Tobie Goedewagen (bijnaam: Rotkar). In zijn toespraak verkondigt de rijkscommissaris dat ’de uitschakeling der joden de eerste maatregel is welke den weg voor een positieve kultuurpolitiek vrijmaakt.’ Hij heeft het dan over ‘parasieten van een vreemd ras die zich binnen het lichaam der nationale kultuur hebben vastgezet’.
Hoe reageerde De Standaard op dit betoog? Redacteur kunsten en wetenschappen H. Burger stelt in zijn beschouwing Calvijn en de kunst met voldoening vast dat ‘het Calvinisme te allen tijde een positieve, vruchtbare, cultuurvormende kracht, ook voor de Kunst geweest is.’ De calvinist zal ‘slechts een Schoonheidsleer aanvaarden, welke gefundeerd is op de Heilige Schrift.’ Ik neem aan dat mijn vader van deze vrome prietpraat geen kennis meer heeft genomen, want hij had al begin 1941 in een boze brief zijn abonnement op de Standaard opgezegd. De directe aanleiding vormde toen de benoeming van de prominente collaborateur Max Blokzijl tot ‘toezichthoudend redacteur’. Ook na de bevrijding bleven we gelukkig van De Standaard als ‘foute krant’ verstoken. Op internet vond ik nog dat de krant in 1946 en 1947 als weekblad verscheen met de breed inzetbare Prof. Dr. Waterink als politiek eindredacteur. Wij hielden het op Trouw, dat we ook al lazen toen het nog illegaal verscheen. En zo gingen we van ‘Wie? Lijst drie Colijn’ over op ‘Maak geen fouten, stem Jan Schouten’ …

Naschrift: In De Oorlogskranten nr 21, een publicatie met medewerking van het NIOD, ging het onder meer over de instelling van de Kultuurkamer. Ik trof de volgende merkwaardige verschrijving aan: “Zo was het voor de leden van de Kultuurkamer verboden om jazz te spelen.” Let wel: Dit verbod gold uiteraard voor alle musici die zich – in de terminologie van Tobie Goedewagen – te buiten gingen aan ‘primitief-negroïde en/of negritische muziekelementen’.

[1] Deze collectie oorspronkelijke oorlogskranten verschijnt in 2017 in 52 wekelijkse afleveringen.

Categorieën:Marginalia