Marginalia 16

Reflecties en oprispingen
Oktober 2017

Hoezo ‘joods-christelijke samenleving’?
Op 31 oktober wordt herdacht dat Maarten Luther vijf eeuwen geleden zijn 95 stellingen publiceerde. Zoals bekend, stelde hij in dit document de wantoestanden in de Rooms-Katholieke kerk publiekelijk aan de kaak, in het bijzonder de handel in aflaten. Ik herinner mij dat in het protestants-christelijk onderwijs daaraan altijd uitvoerig aandacht werd besteed. Wel bleef, merkwaardig genoeg, steeds onbesproken dat Luther ook naam heeft gemaakt vanwege zijn latere anti-joodse geschriften. Ik kan mij geen dominee herinneren die er in enige preek zelfs maar op zinspeelde. Toch was er in die tijd geen fellere antisemiet dan Luther. Een enkel citaat uit zijn boek Over de Joden en hun leugens uit 1543 volstaat:
“Weet, lieve christenen, twijfel er niet aan, dat gij na de duivel geen bitterder, giftiger en heviger vijand hebt dan een echte Jood, die in ernst Jood wil zijn (…) De Joden zijn een plaag en nestelen zich in ons midden overal, stelen onze goederen en zijn ons de baas.”
Vanaf de Reformatie tot de Holocaust heeft Luther’s boek Von den Jüden und ihren Lügen eeuwenlang grote invloed uitgeoefend op de houding van de Duitsers tegenover de Joden.
Hoe zat dat in Nederland? Tijdens de Republiek der zeven verenigde Nederlanden waren in handelssteden in Holland Joden doorgaans welkom. In andere delen van het land daarentegen werd maar een zeer beperkt aantal toegelaten, onder de voorwaarde dat dit aantal stabiel moest blijven. Ook waren er steden, bijvoorbeeld Utrecht en Deventer, waar het Joden verboden was zich te vestigen. Zoals de historicus Bart Wallet in Christendom en antisemitisme laat zien, was van algehele tolerantie geen sprake.
Ook de gereformeerde theologie speelde daarbij een rol. Sociaal antisemitisme en religieus antisemitisme gingen daar hand in hand. Zo zouden volgens de invloedrijke theoloog Gisbertus Voetius (1589-1676) Joden hebzuchtig, wellustig, trots en hypocriet zijn. Zij hadden hun lijden en maatschappelijke achterstelling over zichzelf afgeroepen door – volgens de klassieke bijbeltekst – bij de kruisiging van Jezus massaal het spreekkoor te scanderen: ‘Zijn bloed kome over ons en onze kinderen’, hetgeen de weifelende Romeinse overheersers er toe bracht hun arrestant alsnog te executeren. .
Een vraag is ook welke rol de publicaties van Calvijn hebben gespeeld. Hij kon zich over Joden zeer kwetsend uitlaten (‘ik heb bij hen nog nooit één druppel vroomheid, één korreltje waarheid of geestkracht kunnen bespeuren’), maar het blijft opmerkelijk dat hij, anders dan bijvoorbeeld Erasmus, nooit heeft opgeroepen tot jodenhaat.
Ook de theoloog en staatsman Abraham Kuyper moet in dit kader worden genoemd. In 1875 verdedigde hij – in navolging van Groen van Prinsterer – het standpunt dat de Joden ondanks de emancipatie nooit echte Nederlanders konden worden, zij waren vreemdelingen aan wie op zijn best een status als ‘gast’ in het land toebedeeld zou kunnen worden. In zijn reisboek Om de oude wereldzee spreekt hij weliswaar diverse malen zijn bewondering uit voor Joden als ‘Gods volk’, maar toch werken de anti-joodse beelden uit zijn eerdere publicaties nog volop door. Door het leven in getto’s waren de Joden – aldus Kuyper – “te goochem in de handel, met een hang naar bedrog, ontrouw, vervalsing en onzedelijkheid.”
Politici gebruiken tegenwoordig regelmatig de term ‘joods-christelijk’. Volgens CDA-leider Buma vormt dit begrip zelfs de kern van de Nederlandse samenleving. Ook Wilders bedient zich van die term. Wat vinden Nederlandse Joden hiervan? Ik voel mij aangesproken door de visie van rabbijn Lody van de Kamp:
“Er bestaat geen joods-christelijke traditie. Het christendom heeft het jodendom afgeschreven (…). Nu is er nog maar een restant over van wat ooit de joodse gemeenschap was en worden we ineens opgewaardeerd tot een joods-christelijke samenleving. Het is een cynische, misplaatste term. Het is onsmakelijk dat die in campagnes is gebruikt (Trouw 12 oktober 2017).”
Een voltreffer. Daaraan kan nog worden toegevoegd: Die joods-christelijke cultuur is een constructie van na 1945. Als goedmakertje voor de massamoord op miljoenen Europese joden moest de christelijke cultuur een joods voorvoegsel krijgen (Carel Brendel in zijn boek De onzichtbare Ayatollah).
Op de opiniepagina van Trouw (24 oktober 2017) gaat C.E.H.J. Verhoef dieper in op het te pas en te onpas gebruik van de aanduiding ‘joods-christelijke samenleving’, c.q. ‘cultuur’, ‘erfgoed’, enzovoort. Hij signaleert dat we deze terminologie niet alleen bij CDA, CU en PVV vaak tegenkomen, maar ook in de media. Ook het onderwijs gaat – aldus Verhoef – ten onrechte uit van de ‘joods-christelijke traditie’: ‘Waarden als liefde, gerechtigheid, barmhartigheid enzovoort, zijn geen exclusief joodse, noch christelijke waarden. Zij bestonden al eeuwen voor er joden en christenen waren’. Aan de hand van de geschiedenis laat hij zien hoe deugden uit de klassieke oudheid mede het ethisch denken in onze huidige samenleving bepalen. De wortels van de Europese cultuur liggen in de beschavingen van het Midden-Oosten en Egypte, in de Griekse filosofie en cultuur en in het Romeinse filosofisch en juridisch denken. Het gaat – aldus nog steeds Verhoef – te ver om hier van exclusief joods-christelijke waarden te spreken. We kunnen hoogstens constateren dat verschillende aspecten van onze beschaving via jodendom en christendom tot ons zijn gekomen. Jodendom en christendom zijn niet meer dan een doorgeefluik geweest.
Ik onderschrijf dan ook Verhoefs conclusie dat wij essentiële waarden, zoals individuele vrijheid, zelfbeschikking, emancipatie, democratie en seksuele vrijheid eerder ‘op de kerk veroverd’ dan aan de kerk te danken hebben. Bovendien teken ik aan dat de woordkoppeling ‘joods-christelijk’ bij ‘samenleving’ een historisch niet bestaande gelijkwaardigheid tussen de beide stromingen suggereert waar de christenen tot ver in het heden de Joden hebben beschouwd als de moordenaars van Jezus. En dat daarom in sommige behoudende protestantse kringen het devies van een jeugdvereniging als Youth for Christ nog steeds heimelijk wordt opgevat als de wens Jews for Christ.

Nog een slotopmerking. Ik ben niet tegen het Wilhelmus en het mag wat mij betreft staande, zittende. liggende of hangende, wakende of sluimerende – mits niet vals – worden gezongen. Maar als Buma het heeft over een joods-christelijke samenleving wekt hij op zijn minst de indruk die maatschappijvorm superieur te achten en anderen uit te sluiten. Maar wellicht is dat ook de bedoeling. Zo komt ‘de boze burger’ toch nog aan zijn trekken.

 

Categorieën:Marginalia