Overdenking 13

In het gedenkwaardige kabinet Den Uyl vervulde Irene Vorrink de functie van minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Het was een bevlogen bewindsvrouw, die – volgens de overlevering – haar talen gebrekkig beheerste. In Frankrijk zou zij zich – gevraagd naar haar werkkring – hebben geafficheerd als “ministre de milieu” (“minister van de onderwereld”). Deze week hoorde ik nog een aanvulling op dit verhaal. Ze leidde in Parijs een vergadering, waarbij de voertaal uiteraard Frans was. Ze moet toen hebben gevraagd: “Qui veut le mot?”, waarop de Nederlandse staatssecretaris Van de Beugel reageerde met: “Je”.
Mijn dochter Caroline heeft meegemaakt dat een vrouwelijke wethouder in een Zeeuwse gemeente tijdens een vergadering waar Engels de voertaal was, haar gehoor voorhield: “We have to look further than our nose is long”.

Een van de mooiste verhalen over de gevatheid van schaker Hein Donner. Op de kunstenaarssociëteit De Kring voerde hij gesprekken met bekende schrijvers, die hun belezenheid en kennis van de klassieken niet onder stoelen of banken staken. In een gesprek over de ideale detective-roman hield een literator aan Donner voor: “Je zou Koning Oidipous als de eerste detective kunnen beschouwen. En het leuke is, dat de detective het zelf heeft gedaan. Want Oidipous is op zoek naar de moordenaar van zijn vader en ten slotte blijkt, dat hij het zelf is”. Waarop Harry Mulisch, baas boven baas, zich in het gesprek mengt met: “Ja, maar dat is eigenlijk nog niks. Je zou een detective moeten bedenken waarin de lezer het gedaan heeft”. Donner, zonder een moment te aarzelen: “Harry, die detective is al geschreven: het Nieuwe Testament”.
Een grandioos verhaal, beschreven door Alexander Münninghoff in een biografische schets over Hein Donner. Hij vraagt zich wel af of Donner dit soort afmakers al eerder had geconstrueerd en ergens in zijn achterhoofd op de plank had liggen. Naar mijn mening maakt dat niet uit. Het gaat om het associatieve vermogen een platmaker onmiddellijk trefzeker te plaatsen. En daarin was Hein Donner een grootmeester.

– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –

Ik ben een groot bewonderaar van – inmiddels wijlen – Karel van het Reve. In een interview dat Adriaan van Dis Karel van het Reve voor de televisie afnam, vroeg Van Dis: “Hoe gaat het met u? Heeft u soms last van Parkinson?
Van het Reve: “Dat kunt u niet zien. U weet dat alleen omdat ik u dit tijdens het voorgesprek heb verteld”.
Van Dis: “U wordt wel gestraft voor de eigenzinnige opvattingen die u blijkens uw publicaties over de Allerhoogste koestert”.
Van het Reve: “Dat kan best zijn. Zo kleinzielig is-t-ie wel …”.

– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –

Sir Adrean Boult tijdens een repetitie: “The horns are to loud”.
Orkestleden: “There are no hornplayers”.
Sir Adrean Boult: “If they come, tell them they’re to loud”.

Na terugkomst van een vakantie in Noorwegen, moet ik hebben gezegd: ‘Het is niet zo erg om als Noor geboren te worden. Het is ook niet zo erg om als Noor te sterven. Maar wat moet je in vredesnaam in de tussentijd doen?’

Categorieën:Overdenkingen