In memoriam Rob Madna (1931-2003)

Bron: Jazz Bulletin, juni 2003

Madna, Rob - portret Rob Madna

Op 5 april 2003 overleed Rob Madna. Hij was een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Nederlandse naoorlogse jazzgeneratie, een zeer begaafd en veelzijdig musicus, die zichzelf het vak leerde. Hij werd geboren in Den Haag op 8 juni 1931, als zoon van een Indonesische vader en een Nederlandse moeder. Rob Madna werd dus 71 jaar en heeft veel voor de moderne jazz in Nederland en daarbuiten betekend: als pianist en trompettist, als arrangeur en componist, en vanaf 1985 bovendien als zeer gewaardeerd docent aan het conservatorium, eerst in Hilversum en later – na een fusie – aan het conservatorium van Amsterdam.

(Zie ook het artikel van Fred Dubiez in NJA Bulletin nr. 25, september 1997, blz. 49 e.v.: ‘Rob Madna, een carrière-schets.)

Beginjaren     
Rob Madna was een autodidact pur sang en een fenomeen. Vorig jaar vertelde hij in een radio-interview ([1]) hoe zijn belangstelling voor muziek in de oorlogsjaren werd gewekt, toen hij nog heel jong was. Thuis hadden ze twee grammofoonplaten die hem zeer boeiden: een plaat van Mildred Bailey met Teddy Wilson en een plaat met een song uit Porgy and Bess, ‘My Man’s Gone Now’. In Rob’s eigen woorden: “Dat maakte een enorme indruk op me… ik ben op gitaar gestart…dat heb ik mezelf een beetje aangeleerd, maar het deed pijn aan je vingers. Er was een piano in huis; toen ben ik daarmee begonnen. Op gehoor.”
Toen hij elf was zag hij met de 13-jarige Jerry van Rooijen (toen nog Gerard, zijn vriend en latere mentor) de Ramblers optreden in het – nu niet meer bestaande – Gebouw van Kunsten en Wetenschappen in Den Haag (“we stonden ’s morgens al voor zevenen voor het loket voor kaartjes”). In 1956 vertelt hij aan Wouter van Gool ([2]) dat hij na de oorlog twee maanden de beginselen van het notenschrift kreeg onderwezen door Joop Schrier, toen pianist bij de Dutch Swing College Band, maar – zegt hij erbij – “dixieland heb ik nooit gespeeld, wel modern in de stijl van Nat King Cole”.
Een jaar na de bevrijding, op zijn vijftiende, trad hij al op voor een club van militairen in de Spuistraat in Den Haag (“ik droeg toen, geloof ik, nog een korte broek”). In 1948 maakt het huisorgaan van de Haagse Jazz Club voor het eerst melding van de “jonge maar veelbelovende pianist Robbie Madna”([3]). Zijn spel en dat van andere ‘moderne’ musici werd toen overigens in Haagse jazzkringen niet algemeen gewaardeerd ([4]), maar kreeg wel grote bekendheid door het Rob Pronk Boptet, een nu legendarische formatie, die in 1949 om de veertien dagen optrad in dansschool ‘Gaillard Jorissen’ aan de Laan van Meerdervoort.

Inspirators
Wanneer we nagaan wie Rob Madna in diverse interviews als zijn inspiratiebronnen noemt, valt op dat dit niet in de eerste plaats pianisten zijn. Bud Powell, Horace Silver en Herbie Hancock zijn weliswaar belangrijk voor hem geweest, maar zijn grote voorbeeld was toch een blazer: Miles Davis. Al ten tijde van “Birth of the Cool” (1949-1950) werd hij door Davis’ muziek gegrepen en toen hij in de zomer van 1956 Miles Davis met John Coltrane hoorde in stukken als ‘Stable Mates’ en ‘How am I to know’ ervoer hij dat als een nog grotere belevenis.
In het eerder genoemde radio-interview zegt hij: “Miles Davis is van enorm belang geweest voor mij. Dat zat hem in zijn manier van voordracht. Het was net of er iemand sprak; een manier van spreken die vertaald werd in muziek. Je hebt mensen die een heleboel noten laten horen, maar bij hem was het ‘the human voice’. Behalve dat, nog z’n enorme gevoel voor ‘time’; dat was voor mij echt het grote voorbeeld.” En dan citeert hij Miles Davis, die ooit zei: “Zoals Orson Welles spreekt, wil ik spelen.”
Interessant is het, vast te stellen dat Rob Madna al in de jaren vijftig afstand had genomen van de muziek van Lennie Tristano. Hoewel hij in 1951 in die stijl een (privé-)opname maakte in de Haagse Lumirex Studio van Dolf Dienske, beschouwt hij zijn voorliefde voor Tristano in het interview met Wouter van Gool uit 1956 als “een leeftijdsfout”, want – zo laat hij weten – “Tristano’s stijl heeft te weinig met jazz te maken. Hij miste de natuurlijke swing, zoals die te horen was in de muziek van The Jazz Messengers. Tristano had geen swing, “waardoor deze richting moest vastlopen”.

Muzikale carrière
In 1950 gaat Rob Madna als beroepsmusicus werken in de Amsterdamse jazzclub ‘Sheherazade’ bij de combo van de Amerikaanse drummer Wally Bishop (waarmee hij ook in Zwitserland en Denemarken speelde) en in 1951 bij het Rob Pronk Boptet. Na zijn HBS-opleiding te hebben voltooid, gaat hij weer terug naar “Bish” in Düsseldorf. Tijdens dat engagement (1953) speelt ook de Lionel Hampton-band in die stad. Trompettist Art Farmer, die deel uitmaakte van het orkest, komt een kijkje nemen in de ‘Tabu’, waar Wally Bishop resideerde. Art Farmer speelt bij die gelegenheid vijf uur mee.([5]) Ook maakt Rob Madna bij die gelegenheid kennis met Quincy Jones, die eveneens trompettist bij Hampton was. Kort daarop voegt hij zich bij Dick Bezemer (trombone en bas), Herman Schoonderwalt (rietinstrumenten), Fred Loggen (bas) en Cees See (drums) die in Spagdahlen zaten, in de Amerikaanse zone in Duitsland.

Madna, Rob - Rob Madna trio

In 1954 gaat Rob Madna met ongeveer dezelfde musici (maar nu onder leiding van Ado Broodboom) voor vier maanden naar Zweden, waarna hem “de grootste afknapper van mijn leven” – zoals hij het zelf noemde – wachtte: de militaire dienst. In deze periode kreeg hij overigens wel verlof om zijn medewerking te verlenen aan de eerste studio-opnamen van Nederlandse moderne jazz, de plaatproducties die bekend werden als ‘Jazz From Holland’ en ‘JAZZ behind the dikes’. In NJA Bulletin nr. 43 (maart 2002) heb ik daaraan uitvoerig aandacht besteed, mede aan de hand van herinneringen van Rob Madna, die in de periode 1957-1958 ook deel uitmaakte van de Millers, waarmee hij ook plaatopnamen maakte.
Van de ontmoetingen met beroemde Amerikaanse musici worden genoemd die met altsaxofonist Phil Woods en tenorist Dexter Gordon. Van een optreden met tenorsaxofonist Don Byas in 1962 in Nijmegen werd een Philips 45-toeren EP uitgebracht.([6]) Radio-opnamen zouden bewaard zijn gebleven van het jubileumconcert op 22 november 1968 in de Rotterdamse Jazz Sociëteit B-14 met tenorist Lucky Thompson (tenorsax), Rob Madna (piano), Ruud Jacobs (bas) en Eric Ineke (drums).([7])
In de jaren tachtig speelde Rob Madna bij het kwartet van trompettist Freddy Hubbard. Uit de periode waarin hij aan het conservatorium verbonden was, moeten de contacten met ventieltrombonist en arrangeur Bob Brookmeyer genoemd worden. Van alle ontmoetingen die Rob Madna met Amerikaanse musici heeft gehad zijn overigens die met Thad Jones voor hem wel het belangrijkste geweest. Hierop kom ik nog terug.
In het begin van de jaren zeventig startte Rob Madna een repetitie-orkest, min of meer een voortzetting van wat werd genoemd ‘Het Hobby Orkest’ van Frans Elsen.([8]) Hij schreef arrangementen en composities voor het orkest en soleerde daarin op piano en trompet. Dit mondde uit in de dubbel-CD ‘Update, Music from Rob Madna’, een productie uit 1996.

Leraar wiskunde
In de rouwadvertentie liet zijn weduwe Astrid Madna weten: “Zijn leven was Jazz”, maar daaraan liet ze vooraf gaan: “Zijn leven was zijn gezin.” Dat laatste bleek onder andere toen Rob uit militaire dienst kwam en een aantal jaren in nachtclubs had gespeeld. Dat beviel hem naar eigen zeggen helemaal niet en daarom besloot hij voor de akte M.O. wiskunde te gaan studeren. Na die studie met succes te hebben afgerond was hij van 1960 tot 1985 werkzaam als leraar wiskunde in Rotterdam; de laatste vier jaar was hij bovendien conrector. Een kernachtig statement over die periode: “Die school was soms erg saai, met mensen die uit een andere wereld kwamen, dus die muziek was voor mij een uitstekende balans.”

Een voorbeeld uit die tijd: Rob Madna (piano) Koos Serierse (bas) en Erik Ineke (drums) met ‘Upper Manhattan Medical Group’ (1976).

 

School en muziek hield hij scherp gescheiden. Als collega’s, die de naam Madna wel eens hoorden vallen, hem vroegen of hij musicus was, zei hij in het begin: “Dat ben ik niet. Dat is mijn broer, het zwarte schaap van de familie. Die willen we niet kennen… die drinkt…” Maar dat bleek op den duur natuurlijk niet vol te houden. Wel betekende dat waas van geheimzinnigheid dat Rob Madna geen orde-probleem had. Hij dwong van nature gezag en respect af.

Thad Jones
In de jaren zestig begon Rob Madna’s ‘big band-periode’. Jerry van Rooijen drong er in 1965 bij hem op aan arrangementen voor groot orkest te gaan schrijven. Naar eigen zeggen wierp hij eerst nog tegen dat hij daarvoor geen opleiding had genoten, maar Van Rooijen zei: “Gebruik je fantasie maar, je hebt genoeg gehoord.” En zo begon Rob Madna arrangementen te schrijven, waarbij hij zich vooral liet inspireren door trompettist en orkestleider Thad Jones, die met drummer Mel Lewis de leiding had over het Thad Jones/Mel Lewis Jazz Orchestra. Deze formatie was oorspronkelijk bedoeld als een hobby-orkest, dat op maandagavonden in de New-Yorkse Village Vanguard optrad. maar groeide in korte tijd uit tot een van de beste big bands van Amerika.
Rob Madna ontmoette Thad Jones in Hilversum toen die daar opnamen maakte met het Metropole Orkest. Nadat Jones Rob Madna had horen spelen bij de Skymasters nodigde hij hem uit tijdens de Europese tournee bij zijn orkest te komen spelen. Een zeer eervolle invitatie, waarop Rob Madna in verband met zijn leraarschap overigens niet kon ingaan. Maar ook het verzoek van Thad Jones arrangementen voor de band te schrijven, wees hij af. Hij vond dat zijn manier van schrijven te dicht bij het idioom van Jones zelf lag en zei: “Alleen als ik een eigen identiteit krijg, wil ik het wel eens doen”. Een typerend voorbeeld van Rob Madna’s bescheidenheid.
Wat Madna zei van Thad Jones te hebben geleerd, vinden we ook terug in zijn spel en zijn arrangementen: het heeft traditie en het is modern. Eenvoudige melodieën worden prachtig geharmoniseerd en de muziek is ook ritmisch interessant. Wat hij bovendien van Thad Jones leerde was respect voor andere musici.
In een radio-interview met Vincent van Engelen in 2000 preciseerde Madna dit: “Als we in Europa een oordeel moeten geven over iemands spel dan zeggen we al heel gauw: ’t is wel goed en dan komt er een komma en dan ‘maar…’ Zoals Thad Jones sprak over zijn orkestleden, over Snooky Young, z’n eerste trompettist, dan werd alleen maar het accent gelegd op waar hij goed in was.” Vervolgens vertelt hij dat hij dit ook zijn studenten voorhoudt: “Geef een pianist als Bill Evans credit voor waar hij goed in is. Niet in elk tempo …dan moet je ook naar anderen luisteren, maar breek hem daar niet voor af; hij heeft zoveel andere goede dingen; er is compensatie. Dat heb ik eigenlijk van Thad Jones geleerd.”([9])

Conservatoriumdocent
Ook voor de jazzopleidingen aan de conservatoria heeft Rob Madna grote betekenis gehad. Als zeventig-plusser was hij nog werkzaam als pianodocent en mentor van de tweede-fase studenten van de jazzafdeling van het Conservatorium te Amsterdam. Grote waardering kreeg hij van studenten uit binnen- en buitenland en van zijn mede-docenten. Zoals ook onderwoorden werd gebracht tijdens de crematieplechtigheid, hadden docenten en studenten niet alleen respect voor zijn muzikaliteit en kundigheid, maar bewonderde men hem ook om zijn geloof en plezier in het lesgeven als zodanig. Eigenschappen die hem in staat stelden de kloof tussen hem en de studenten te overbruggen en zich te verplaatsen in hun muzikale wereld. Hij was bij hen dan ook zeer geliefd.
De doordachte manier waarop Rob Madna piano en trompet speelde, vinden we ook terug in zijn betoogtrant: bedachtzaam, weloverwogen en kritisch. Wat hij had te zeggen was het resultaat van jarenlang op allerlei manieren met muziek bezig zijn.
Een van die manieren bleef nog onvermeld: het thuis spelen op synthesizers, nadat hij daarvoor eerst partijen had uitgeschreven en de computer had geprogrammeerd. Home Cookin’ noemde Rob Madna dat. Via ‘overdubbing’ onstond dan vaak een boeiend muzikaal product, dat hij overigens alleen in kleine kring liet horen.

Taalvirtuoos
Rob was ook een taalvirtuoos. Hij loste ieder weekend drie of vier cryptogrammen moeiteloos op. Wekelijks spraken we elkaar onder andere daarover en hij was ook op dat gebied vindingrijk. Eén keer heb ik hem erop weten te betrappen dat hij in de titel van een eigen compositie een crypto-kronkel had verwerkt. Op de al genoemde dubbel-cd ‘Update’, zag ik een stuk van Rob staan, getiteld: ‘Display’. Ik belde hem op en vroeg hem: “Staat dat stuk soms in Es?” Hij moest het smakelijk lachend toegeven.

Muzikale nalatenschap         
Ik denk aan Rob Madna terug als een vriend waaraan ik zeer gehecht was: een bescheiden, misschien moet ik zeggen, té bescheiden musicus, die dan ook nooit een prijs of onderscheiding heeft gekregen. Maar die bescheidenheid en onafhankelijke opstelling maakten natuurlijk ook deel uit van zijn charme. Hij werd terecht bewonderd, zowel door de musici van zijn generatie als door jongeren. Zijn indrukwekkende muzikale nalatenschap, waarvan nog veel zal moeten worden onderzocht, blijft gelukkig bij ons.

Harm Mobach

Bron: JAZZBULLETIN, nummer 48, juni 2003, uitgegeven door de Stichting Nederlands Jazz Archief, Piet Heinkade 5, 1019 BR, Amsterdam.

([1]) Interview door Wil Bienen voor Radio Midvliet (Leidschendam), uitgezonden op 5 februari 2002. Zie ook Fred Dubiez in NJA Bulletin nr. 25 (september 1997).

([2]) Wouter van Gool: Solist van de maand: Rob Madna in maandblad Rhythme, (september 1956), blz. 28-29.

([3]) Arie van Breda: ‘100 jaar’ Jazz in Den Haag, Uitgeverij ‘De Nieuwe Haagsche’, blz. 297.

([4]) In 1951werd bebop in het blad van de Haagse Jazzclub nog gekarakteriseerd als ‘dit misselijke muziekje’, ‘glibberig gefriemel’ e.d. Zie H. Mobach: Haagse Jazz-herinneringen in ‘100 jaar’ Jazz in Den Haag, blz. 29.

([5]) Fred Dubiez in NJA Bulletin nr. 25, september 1997.

([6]) Wim van Eyle, Henk Zwartenkot e.a.: The Dutch Jazz & Blues Discography 1916-1980, Het Spectrum (1981), blz. 41.

([7]) Het Audio Visueel Archief van de publieke omroepen en individuele musici beschikken over tal van opnamen waaraan Rob Madna al dan niet onder eigen naam heeft meegewerkt.

([8]) Arie van Breda: op.cit., blz. 478.

([9]) Fragment uit interview, afgenomen door Vincent van Engelen op 5 december 2000, uitgezonden in het programma 4FM (radio 4, 12 april 2003), gewijd aan Rob Madna.

Categorieën:Jazz