‘JAZZ behind the dikes’ versus ‘Jazz from Holland’
(Jazz Bulletin nr. 43, maart 2002)
De nieuwe NJA-cd “Royal Mixed – Combo’s in Nederland , deel 2’, die binnenkort verschijnt, documenteert de eerste voorbeelden van Nederlandse moderne jazz op de plaat uit de vroege jaren vijftig.
Harm Mobach, destijds onder meer jazzrecensent voor het maandblad Rhythme, beschrijft zijn herinneringen aan die dagen en laat ook tijdgenoten Skip Voogd en Rob Madna aan het woord.
In de eerste twee tracks van de cd Royal Mixed is een stukje jazzgeschiedenis vastgelegd: de eerste studio-opnamen van Nederlandse moderne jazz, in de nacht van 7 op 8 januari 1955 in het Minervapaviljoen in Amsterdam gespeeld door een groep zorgvuldig geselecteerde musici onder de naam Dutch All Stars. Die stukken, Jerry van Rooyen’s Royal Mixed en Rob Pronks Rosy, zijn te meer interessant omdat ze nog niet eerder op cd werden uitgebracht. Ze maakten deel uit van het project Jazz From Holland, een initiatief van platenmaatschappij Bovema. Toen Michiel de Ruyter – in die tijd producer/presentator van het radioprogramma AVRO’s Jazz Sociëteit – ervan hoorde nam hij direct contact op met zijn relaties bij concurrent Phonogram, aan wie hij al diverse malen had voorgesteld de groep van Wessel Ilcken met Rita Reys op de plaat te zetten.
Vanaf dat moment voltrok alles zich ineens in hoog tempo. Phonogram stelde producer Michiel de Ruyter in staat de eerste opnamen voor JAZZ behind the dikes al op 14 januari 1955 vast te leggen, een week na Bovema’s Jazz From Holland. Op 15 februari 1955, ruim drie weken na de laatste opnamedag, lag de 25cm-lp JAZZ behind the dikes in de winkel. En – ik citeer nu een trotse Michiel de Ruyter in het maartnummer van Disco Discussies (huisorgaan van Phonogram) – “drie dagen later moest de N.V. Phonogram inderhaast bijpersen omdat de eerste oplaag uitverkocht was!”

25 cm lp JAZZ behind the dikes
Zo werd Bovema op achterstand gezet, want pas in het aprilnummer van Gramophonehouse-nieuws (huisorgaan van de NV verkoopmaatschappij Bovema) lezen we: “Het is zover: drie platen liggen in de winkel te wachten op hun enthousiaste kopers. Drie platen met het beste van het beste wat Nederland op modern jazzgebied kan brengen…” Maar die drie platen (Trio Rob Pronk, Rob Madna Kwartet en Dutch All Stars) waren 78-toerenopnamen, onvoldoende om er een lp mee te vullen. Pas nadat in februari 1956 The Diamonds onder leiding van Cees Smal twee stukken voor het Columbia-label hadden vastgelegd, was Bovema in het najaar van 1956 in staat de 25cm lp Jazz From Holland uit te brengen.
In Gramophonehouse-nieuws van september 1956 stelt Frank Visser vast: ”De Nederlandse Columbia komt de eer toe, als eerste firma te hebben ingezien, dat er aan de voldoening van de vraag naar een serie moderne jazz-opnamen van eigen bodem met spoed iets gedaan behoorde te worden. Dit initiatief dook op in 1953, kreeg vorm in 1954 en werd tengevolge van de inslaande propaganda-campagne nagevolgd door enkele andere platenfirma’s….”
Het klinkt wat zuur en dat was het ook voor Bovema. Want een half jaar na de verschijning van JAZZ behind the dikes mocht Michiel de Ruyter deel 2 produceren (een 30cm lp), in 1957 nog gevolgd door een JAZZ behind the dikes, deel 3. Daarna maakte Phonogram bekend dat de musici, dank zij JAZZ behind the dikes, zo’n exposure hadden gekregen, dat ze onder eigen naam platen konden maken. Dat ging in ieder geval op voor Rita Reys en het Pim Jacobs Trio.
Duimen-achter-de-bretels
Zowel over Jazz from Holland als JAZZ behind the dikes werd enthousiast en soms zelfs in superlatieven geschreven. In Jazz Journaal van februari 1955 wordt vooral de programmaleider van Bovema, Jan Ploeger, geprezen voor zijn artistieke initiatief. Uit het artikel (‘Moderne Jazz van Eigen Bodem’) blijkt dat de auteur (vermoedelijk John Vis, hoofdredacteur van Jazz Journaal, die publiceerde onder de de naam Johnny James) de opnamen nog niet gehoord had. Het huisorgaan van Bovema signaleert in het aprilnummer “ragfijne harmonieën, felle soli en stuwende rhythmen…Deze sublieme opnamen van musici welke tot de beste van Europa behoren kunnen zich met iedere Amerikaanse meten …”
Anton Kop zegt het in datzelfde nummer van Gramophonehouse-nieuws zo: “De platen zijn er en het resultaat geeft inderdaad aanleiding tot duimen-achter-de bretels.” Ook hij benadrukt dat de prestaties van de musici internationaal meetellen. Frank Visser schrijft in september 1956 over Rosy (track 2 van de cd): “Wederom een prachtig thema, zó pasklaar voor het Miles Davis Octet, is Pronk’s original Rosy van de Dutch All Stars.”
Ook Rhythme was enthousiast over het initiatief van Bovema. Een citaat uit een redactioneel artikel in het februari-nummer 1955: “Door het sublieme spel van de musici, de knappe leiding van Jan Ploeger en de magiërs der technische staf werd deze eerste serie “Jazz from Holland” een groot succes, wat u zelf zult bevestigen wanneer deze serie binnenkort wordt uitgebracht op Columbia.”

Het Flamingo Quintet, circa 1950; v.l.n.r Hans Vlek (p) Cees Smal (as!) Joop Korzelius (d) Dub Dubois (b) en Eddy Sanchez (vib) – foto: Wouter van Gool, © NJA
Wat opvalt is, dat in het maartnummer 1955 van Rhythme de Jazz From Holland-opnamen niet worden besproken door een van de vaste recensenten maar door altsaxofonist Tony Vos, die kort daarvoor had meegewerkt aan het concurrerende JAZZ behind the dikes – project. Nog opvallender is dat Tony Vos de enige scribent blijkt die naast veel lof ook kritiek heeft. Veel waardering heeft hij voor Rob Pronk als arrangeur, maar diens pianospel kan hem minder bekoren. Ook het debuut van Herman Schoonderwalt op baritonsax wordt als ‘niet vlekkeloos’ aangemerkt.
In het aprilnummer van Rhythme betreurt Anton Kop – zoals gezegd tevens medewerker van het huisorgaan van Bovema – de recensie van Tony Vos. Hij laat in het midden of Tony Vos gelijk had maar vraagt zich af waar het naartoe moet als het handjevol topmusici dat we hebben, elkaar gaat bekritiseren en eindigt als volgt: “Moge het onprettige voorval, dat in de kringen der musici nogal wat stof deed opwaaien, spoedig vergeten worden.” Dat de toenmalige redactie van Rhythme (J. van Haaren, tevens de uitgever, en Frans Theunissen) Tony Vos en niet een van de vaste medewerkers de recensie liet schrijven, is curieus.
Marketing anno jaren vijftig
De latere Rhythme-redacteur Skip Voogd herinnert zich: “Je kon nooit echt slechte dingen zeggen want je kreeg de plaat gratis. Ook fotomateriaal werd door de adverteerders voor niets aangeleverd. Adverteerders hadden dus invloed op de inhoud. Om de omslag werd gevochten. Bij de andere bladen was het niet anders. Kijk maar naar de foto van Tony Vos op de voorkant van Jazz Journaal van maart 1955. Op bladzijde 2 staat in kader: ‘Omslag: Tony Vos (Philips-artist)”. De platenfirma’s waren overigens absoluut niet geïnteresseerd in jazz. Ze zagen het als handel in winkeldochters die geld kostte. Jazz en swing was voor jongeren en die hadden geen geld.”
Een illustratie van dit laatste. Aan de hand van advertenties valt na te gaan wat een in Nederland geproduceerde ‘populaire’ langspeelplaat in 1956 kostte: 25cm lp f 12,50, 30cm lp f 16,50. Importplaten, bijv. Norman Granz’ label Clef, waren aanzienlijk duurder. Ik herinner mij dat ik in 1954 van netto f 180 per maand moest rondkomen en daarna als aankomend ‘hogere ambtenaar’ met circa f 300 per maand werd beloond, wat voor die tijd niet slecht was. Een artikel in Rhythme leverde f 10 op, maar de gratis ontvangen platen – wanneer die althans de moeite waard waren – vormden uiteraard een niet te verwaarlozen beloning in natura. Zelf schreef ik, behalve in Rhythme, ook nog in Luister, waarin – dank zij Dutch Swing College-pianist Joop Schrier – voor jazz een relatief ruime plaats was ingeruimd.
Van de muziektijdschriften die aandacht aan jazz en aanverwante muziek besteedden had Rhythme de hoogste oplage (vijf- à zesduizend). Rhythme had duidelijke banden met Phonogram. Pieter Sweens, die schreef onder het pseudoniem S.W. Peter, ging later werken bij Phonogram. Michiel de Ruyter, onder andere Rhythme-medewerker, publiceerde ook in Disco Discussies en andere bladen waar Rolf ten Kate (publiciteitschef van Phonogram) bij betrokken was. Philharmonic, dat eind 1954 werd opgeheven en in februari 1955 werd vervangen door Jazz Journaal, had nauwe banden met Bovema.
Dan was er uiteraard Pete Felleman, in dienst van de fa. C.N. Rood, die in Nederland onder andere de platenlabels Coral en Brunswick vertegenwoordigde. Pete Felleman bedacht marketing nog voordat het woord in Nederland bestond. Wanneer hij met Skip Voogd belde (“Skip, jouw baas heeft deze maand weer een vette kluif aan mijn advertenties…”) betekende dit dat Rhythme verondersteld werd uitvoerig over op Coral uitgebrachte lp’s te schrijven.
Frank Visser was medewerker van Rhythme en van Gramophonehouse-nieuws, het huisorgaan van Bovema. Dat gold ook voor Anton Kop, die bovendien nog schreef voor Philharmonic.
Al kan worden gezegd dat welwillende plaatbespreking regel was, kritiek was uiteraard ook mogelijk. Philharmonic hanteerde een originele waardering middels een ‘gezondheidstabel’: vijf sterren betekende ‘Immuun!’, vier ‘Kerngezond!’, drie ‘Gezond!’, twee ‘Grieperig!’, één ster ‘Chronische Bronchitis!’. Die laatste diagnose was zeldzaam.
Terugblik op Jazz from Holland
Bert Vuijsje liet Rob Pronk (1928), die als trompettist en arrangeur een internationale carrière maakte, nog eens naar zijn muziek van vijftig jaar geleden luisteren. Rob Pronk arrangeerde Rosy. Hij oordeelt nu: “Je was eigenlijk nog in de ontwikkelingsfase, de apprentice years, al had ik vier jaar daarvoor al wel mijn Boptet gehad. Je kunt ook horen dat Wessel Ilcken geen leesmaniak was, maar wel een swinger.”
Ik confronteerde Rob Madna (1931), een van de nestors onder de conservatoriumdocenten, met de Jazz From Holland-opnamen, waaraan hij destijds meewerkte als leider van het Rob Madna Kwartet met Karel Reys op altsax (hij had de lp trouwens nog nooit gezien).
Madna anno 2002 over Royal Mixed en Rosy: “Goede arrangementen. Ze hebben aardig begrepen waar het om ging, maar eigenlijk was niemand nog in staat om goede solo’s te spelen.”
En als ik wat citeer uit de lovende recensies is zijn reactie: “In het land der blinden is eenoog koning. We moesten toen nog heel veel leren. Wel was ons waarnemingsvermogen toen veel sterker ontwikkeld dan dat van de huidige musici, die in een gespreid bedje stappen. In ’54 leefden we nog in de West Coast tijd, geen beste tijd, en luisterden we vooral naar blanke musici. Van Horace Silver hadden we nog niet gehoord. Ook de belangrijke Miles Davis-opnamen kenden we nog niet, afgezien van Move, Budo, Venus de Milo, enzovoort. Sandy Mosse spoorde ons aan om naar Parker te luisteren, maar Parker werd lang niet altijd door goede pianisten begeleid.”
Madna over zijn inspiratiebronnen in de jaren vijftig: “Een echte belevenis waren de opnamen van Miles met Coltrane die ik hoorde op een bandje bij drummer Al Levitt, die toen bij Pia Beck werkte. Dat was, dacht ik, in de zomer van ’56. Stukken als Stable Mates en How am I to know maakten grote indruk. De solo van Miles in Stable Mates is een goed voorbeeld van hoe je een solo moet spelen. In improvisatielessen wordt die nog steeds besproken.”
Over zijn eigen opnamen op de Jazz From Holland-lp wil Madna eigenlijk niet praten: “Als ik ernaar luister, is het net of ik een ander hoor spelen.” Over altist Karel Reys wil hij desgevraagd wel kwijt: “Een talent dat nooit tot volle bloei is gekomen.”

Jos van Heuverzwijn alias ‘Joe Hervey’ op altsax, de leider van Joe Hervey’s Metronome Quintet. – foto: Wouter van Gool, © NJA
Rhythme Jazz-Poll 1954
Waar luisterde ik zelf bij voorkeur naar in die tijd? Ik herinner mij dat ik in het najaar van ’54 de lp Jimmy Raney visits Paris met pianist Sonny Clarke grijs heb gedraaid en dat gold ook voor een 45-toerenplaat van Stan Getz en Bob Brookmeyer met o.a. Cool Mix en Rustic Hop. Ik besprak die platen (importplaten die niet ter recensie werden aangeboden) in Rhythme, in de rubriek ‘The Cream of the Crop’.
Ik had in die tijd wel eens de neiging de prestaties van Zweedse musici te overschatten. Ik herinner mij dat Frans Elsen en Robby Pauwels bij mij thuis luisterden naar Stockholm Sweetnin’ door The Swedish All Stars met als gastsolisten Clifford Brown en Art Farmer. Robby Pauwels was bijzonder geboeid door de trompetsolo van Art Farmer, die – zoals hij zei – een verhaal vertelde, en hij had het dan over ‘de brief’. Commentaar Frans Elsen, nadat hij Art Farmer gehoord had en altist Arne Domnerus zijn chorus inzette: “Nu gaat z’n moeder er wat onder schrijven…”
Eind 1954 gaven ruim drieduizend lezers van Rhythme middels een jazz-poll aan naar wie hun voorkeur uitging. Een paar gegevens uit het februari-nummer 1955. In de categorie big band: Stan Kenton 38%, Count Basie 7,5%, Les Brown 6%. Trompet: Chet Baker 26,5%, Louis Armstrong 15,5%, Dizzy Gillespie 10,5%. Altsax: Lee Konitz 34,5%, Charlie Parker 14%, Johnny Hodges 7%.
Een uitslag die voor zich spreekt. Voor zover er belangstelling was voor moderne jazz, betrof dat vooral West Coast jazz.
Wat het Nederlandse gedeelte van de poll betreft bleken veel musici die toen in het buitenland werkten – meestal voor het Amerikaanse leger in Duitsland – niet eens in de uitslag voor te komen. Wie ze alsnog wil leren kennen – ik noem Hennie Frohwein’s Atlantic Quintet – kan deze lacune opvullen door Combo’s in Nederland nr. 2 aan te schaffen. Zelf bewaar ik mooie herinneringen aan mijn bezoek, met Skip Voogd, aan Garmisch Partenkirchen in 1956. Toen we het etablissement waar het Atlantic Quintet speelde binnenkwamen werden we enthousiast begroet en binnen twee minuten stond er een fles champagne op ons tafeltje. De musici speelden vrijer en meer geïnspireerd dan op de drie-minuten-plaatjes die het primair als dansmuziek goed moesten doen. Historici houden ons tegenwoordig nogal eens voor dat het geheugen geen betrouwbare informatiebron is – wat ik niet bestrijd – maar gelukkig kan niemand je mooie herinneringen afnemen.
Ten slotte. De cd Combo’s in Nederland, deel 2 moeten we natuurlijk beluisteren met de oren van die tijd. Maar ondanks de beperkingen die de commercie bij de meeste opnamen oplegde, horen we dat Nederland toen over uitstekende musici beschikte.
Harm Mobach
Met dank aan Skip Voogd voor zijn informatie en documentatie.
Royal Mixed
Combo’s in Nederland deel 2 (1950-’55)
Een verzameling van eerder op 78-toeren en gedeeltelijk ook op lp verschenen opnamen van Dutch All Stars (1955), Het Flamingo Quintet (1950), The Flamingo’s (1953), Guus van Manen Kwartet (1953), Joe Hervey’s Metronome Quintet (1953), Hank Frowan’s Atlantic Quintet (1953), Sem Nijveen Quartet (1953-’54) en The Hot Strings (1955).
NJA 0102
Categorieën:Jazz