De Haagse jazzscene

HAAGSE JAZZ-HERINNERINGEN

 

Harm Mobach (foto: Marianne Dommisse)

‘Levende’ jazz hoorde ik voor het eerst in de zomer van 1945 op de Papaverhof, een pleintje in een Haagse wijk, waarin destijds een groot aantal, later bekend geworden jazzmusici woonde. Wie er op die avond speelden, herinner ik mij niet meer. Wel staat de prominente aanwezigheid van Dolf Dienske (van Geluidsstudio Lumirex) mij helder voor de geest. Hij speelde niet alleen piano, maar verzorgde ook aankondigingen die niet zelden uitgroeiden tot conferences of een complete ‘act’. Zo presteerde hij het om, voorover gebogen, zijn beide handen en voorhoofd tegen een wandelstok gedrukt, zich tientallen malen in cirkels om die stok te bewegen. Ook tijdens deze wentelingen bleek hij voortdurend over tekst te beschikken. Na zijn rug weer te hebben gerecht, richtte hij zich zonder merkbaar teken van duizeligheid tot de omstanders: ‘Publiek, ik daag u uit, maar raad u niet aan, te pogen deze prestatie te evenaren. Ge zult tegen de gesteenten te pletter vallen’.

De Haagse jazzscene kende meer kleurrijke figuren. Daartoe behoorde ook W(alter) Hofstede Crull. Hij beschikte over een omvangrijke platenverzameling – uiteraard 78-toeren platen – en dito discografische kennis. Ik heb hem wel ‘het vleesgeworden matrijsnummer’ genoemd. Hij was voortdurend in de weer met platenlabels, opnamedata, bezettingen van obscure groeperingen e.d. en verwachtte bovendien bij de ander een gelijkgericht fanatisme. Tijdens mijn afwezigheid wist hij zelfs tot mijn moeder door te dringen. De vraag was of ik ook ‘poepjes uit de 7000-serie op Brunswick’ in mijn bezit had. Het is gelukt mijn ouders althans op dit punt gerust te stellen.

Overigens verrichtte Hofstede Crull ook discografische arbeid waarvoor de liefhebbers hem dankbaar mochten zijn. Op het Fontana-label verscheen destijds een elpee van Clarence Williams Blue Five (met Armstrong en Bechet), waarvoor hij het materiaal leverde en de liner-notes schreef.

Ik herinner mij ook Bob Leenart, een platenverzamelaar die vooral geboeid leek door de ‘postzegelfunctie’ van zijn voorraad schellak. Muskrat Ramble door Louis Armstrong And His Hot Five op het Okeh-label, had duidelijk een meerwaarde boven de heruitgave op Nederlandse Columbia.. Op de originele labels zou de muziek ook beter klinken. Overigens komt Bob Leenart de verdienste toe dat hij in een tijd dat er in Nederland geen jazzplaat te koop was, tijdens platenavonden zijn publiek liet kennismaken met Jelly-Roll Morton’s Red Hot Peppers, New Orleans Wanderers en vele andere legendarische groepen. Daarvoor zullen velen, waaronder ik ook mijzelf reken, hem erkentelijk zijn. Niet begrepen heb ik waarom hij later zijn interesse voor jazz verloor en overschakelde op het rangschikken van zeldzame cactussen en – nog weer later – op het bijeenbrengen van onduidelijke reptielen in omvangrijke terraria.

Haagse jazzscene - uitnodiging concert Louis ArmstrongMijn interesse in jazz is nooit verflauwd. Ik behoor tot de vermoedelijk beperkte groep liefhebbers die zowel Louis Armstrong, Billie Holiday als John Coltrtane ‘live’ in Nederland heeft zien optreden. Dat ik bij het optreden van Louis Armstrong’s All Stars in oktober 1949 aanwezig kon zijn, dank ik aan de ‘Nederlandse Studieclub voor Jazzmuziek’. De clubleden behoorden namelijk tot de genodigden die Armstrong’s optreden in de AVRO-studio mochten bijwonen. De groep maakte op mij grote indruk, maar in mijn herinnering viel er tijdens de terugreis per bus forse kritiek te beluisteren. Men had de bezonken sfeer die de oude opnamen van Armstrong’s Hot Five en Hot Seven uitstraalden, node gemist, enz. Daarom was ik eigenlijk verbaasd toen Arie van Breda – als steeds uitmuntend gedocumenteerd – mij de bespreking van Armstrong’s optreden in het clubblad van november 1949 liet lezen. Mr. Toto Poustochkine, jarenlang ‘het geweten van de jazz’, schreef een recensie die van het begin tot het einde vrijwel geheel in lovende bewoordingen was gesteld . Ik citeer het slot, drie zinnen die ‘totaal Toto’ zijn:

‘Hoezeer werd ik ook ditmaal bevestigd, dat de jazz vóór alles het idioom van den Amerikaansen neger is, dat het zich uitdrukken in taal voor hem een volkomen spontane en natuurlijke gedraging vormt, dat hij – geheel anders dan de blanken ondanks hun vaak volmaakt georganiseerde en onberispelijk gestroomlijnde techniek (een Teagarden in dit verband overigens niet te na gesproken!) – zich in dit expressiemedium spelenderwijs aan de wetten der materie weet te onttrekken, dat hij in de jazz volledig ‘in zijn element’ is! Zulks opnieuw te ondervinden – en van musici van dit kaliber – was een hevig spannende en als steeds wonderbaarlijke belevenis, die alleen al een gang naar de AVRO-studio waard was. Doch deze sensatie als zodanig verviel in het niet naast die van het wederhoren en wederzien van Louis Armstrong, die – hoe men over zijn evolutie ook moge denken en ongeacht alle persoonlijke overtuigingen, sympathieën of antipathieën – de niet onfeilbare maar wel onvergelijkbare musicus blijft, die in de geschiedenis der jazzmuziek al sedert lang staat geboekstaafd als haar grootste figuur uit deze halve eeuw.’ Einde citaat.

Zelf hanteerde ik in die jaren ook een tamelijk barok proza, maar aan de complexe zinsbouw van ‘Toto’ kwam ik toch niet toe. Wel stel ik nu vast dat ik, in navolging van andere schrijvers uit die tijd, sprak over ‘de zangeres June Christy’ en ‘de negerzangeres Ella Fitzgerald’. Ik bedoelde daar bij mijn weten niets mee, maar toch. Mijn toonzetting was doorgaans wel wat luchtiger dan die van andere recensenten, maar vaak toch ook polemisch getint. Er viel immers veel aan te vallen en te verdedigen. Toen Leo Riemens, die destijds als operakenner grote bekendheid genoot, Mahalia Jackson omschreef als een zangeres in ‘achterbuurt-neger cabaret-stijl’ moest hij natuurlijk van repliek worden gediend. En zo waren er meer die naar mijn inzicht ‘een complete behandeling’ behoefden.

TEGENSTELLINGEN
Ook in H.J.C.-kring kon men er wat van. Onder het motto ‘Moet dat gebop doorgaan?’ ging Jan Pen in 1951 te keer tegen de bebop op clubavonden, door hem gekarakteriseerd als ‘dit misselijke muziekje’. Hij had het verder over ‘hikkerige, chromatische loopjes’, ‘unisono-draaitjes’ en ‘glibberig gefriemel’. Het onderschrift van de redactie is nog steeds boeiend:
‘Er is inderdaad op de laatste clubavond veel gebopt en geswingd, maar we kunnen er enkele verontschuldigen voor aanvoeren. Een ervan is, dat juist deze avond enkele buitenstaanders hun muzikale gaven wilden demonstreren en het is nu eenmaal onmogelijk deze mensen de instrumenten te weigeren….’

Het echte antwoord kwam pas jaren later, toen Jan Pen – inmiddels hoogleraar economie aan de Groningse universiteit geworden – in het Hollands Weekblad van 13 juni 1962 in voorzichtige bewoordingen zijn vraagtekens plaatste bij de ontwikkeling van de jazz. Hij kreeg veertien dagen later in hetzelfde tijdschrift lik op stuk van Roefie Hueting (een gepromoveerd oud-student van Prof. Pen) en van Ruud Kuyper. Beide reacties zijn ook nu nog lezenswaard. Zo bestrijdt Roefie Hueting de misvatting dat jazzmuziek volksmuziek zou zijn. Jazz is een wereldtaal, juist omdat zij is ontstaan uit een conglomeraat van invloeden. De tegenstelling van oude en moderne jazz, aldus Roefie Hueting, bestaat alleen bij het publiek. Hij vervolgt dan: ‘Dikwijls heb ik mij afgevraagd of de puristen in de jazz meer een studieobject zien, een pikante hobby, in plaats van muziek. Hoe is het anders mogelijk dat Pen en andere puristen niet horen dat Charlie Parker en Dizzy Gillespie de traditionele schema’s niet achter zich laten liggen, maar die juist nieuw leven inblazen.’ Ruud Kuyper’s betoog sluit hierop naadloos aan, wanneer hij aangeeft hoe Parker in een blues in F de traditionele vier maten door ‘changes’ verving. Inmiddels zijn Parker’s akkoordenschema’s in talrijke boeken terug te vinden.

De tegenstelling ‘oud’en ‘modern’ – Arie van Breda doet er elders uitvoerig verslag van – was in de jaren dat ik actief was in de HJC, bijna steeds actueel. Hoe gevoelig de zaken lagen bleek toen ik in het maandblad Rhythme een ironisch stukje schreef over de nieuwe spelling. Moeite kreeg ik met de volgende passage: ‘Zou b.v. iemand die nu schrijft over “ritme-sektie in koel-jaz” door velen […]voor een semi-analfabeet kunnen worden uitgemaakt, straks kan men zich tegen een dergelijk geschrijf slechts op aesthetische gronden verweren. Men kan gaan werken met gevoelsargumenten: zo is naar mijn gevoel b.v. een rhythme-sectie in staat swing te produceren , maar een ritme-seksie stel ik mij voor als hoofdzakelijk bestaande uit een reeds grotendeels vergaan woodblok’.
Die laatste zinsnede kwam mij op een ernstige reprimande van drummer Theo van Est [1]te staan. Hij kwam daarvoor speciaal langs: ‘Waarom moest ik altijd afgeven op de oude stijl?’
Ik geloof dat we het uiteindelijk eens werden.

Over het verschil in sfeer tussen bijeenkomsten van de Haagse Jazz Club en de in 1954 opgerichte The Hague Jazz Club schreef ik eveneens in Rhythme. De nieuwe ‘modern’ georiënteerde club onder voorzitterschap van Theo Declemy organiseerde Jazz at The Goudenregen-concerten in café-restaurant ‘De Gouden Regen’. Zo traden daar op zaterdag 7 augustus 1954 The Four Deuces op, bestaande uit André Blok (tenorsax), Frans Elsen (piano), Chris Bender (bas) en Arie Merkt (drums). Natuurlijk kwam in mijn stukje de vraag aan de orde of de The Hague Jazz Club wilde teren op de goodwill van de Haagse Jazz Club. Ook het sfeerverschil tussen de beide organisaties kwam aan de orde: ‘Is het op de Haagse Jazz geen ongewoon tafereel, dat men – gebogen over zijn chocomel – het gebodene critisch beluistert en de zaak zo nodig nog eens even doorpraat, bij de The Hague Jazz Club treffen we een gans ander beeld aan.
Algemeen gesteld wordt er tijdens de muziek min of meer zwoel gezwierd, in snelle nummers culminerend in de spectaculaire ‘Zwitserse Zwieper’, bestaande uit het van de grond lichten van de onderhavige dame, om deze vervolgens elders op de vloer te doen belanden.’
Hoe lang de The Hague Jazz Club heeft bestaan, heb ik niet kunnen achterhalen. Van concurrentie tussen de beide clubs is hoe dan ook geen sprake geweest.

PETER SCHILPEROORT

Haagse jazzscene - portret Peter SchilperoortBijzondere herinneringen bewaar ik aan Peter Schilperoort. Het kwam voor dat ik, op weg naar de Klimopstraat, al op afstand werd begroet met het thema van Four Brothers [2] Niet via de plaat, naar door Peter gebracht op klarinet. Hij had dus wel degelijk belangstelling voor moderne jazz, wat later ook bleek toen hij Frans Elsen als pianist in zijn kwartet opnam.

Tijdens jazzvoorlichting op scholen was ik soms aanwezig om er voor te zorgen dat (fragmenten van) 78-toeren platen tijdig werden gestart en weggedraaid. Het viel me dan op dat wat als ‘praatje’ bedoeld was, toch als een zeer verzorgde tekst overkwam. Die gave, snel en correct te kunnen formuleren, kwam Peter ook eens in een andere situatie van pas. Hij had aan het dagblad Het Vaderland een recensie toegezegd, maar was daar te laat mee. Toen een medewerker van de krant hem telefonisch op zijn verzuim wees, dacht hij dit te pareren door te stellen dat het artikel geschreven was, maar dat hij had vergeten het te posten. Hij was graag bereid het even langs te brengen. Maar dat pakte anders uit. De krant moest ‘ter perse’ en hij werd uitgenodigd de kopij voor te lezen. De typiste was startklaar. ‘Toen heb ik peentjes gezweet, maar toch uiterst geconcentreerd goed lopende zinnen geleverd; dit doe ik nooit weer’, aldus de auteur enkele dagen later.

In de periode dat hij als ingenieur bij Fokker werkte en hij bovendien op diverse plaatsen ook muzikaal actief was, had hij fiscale assistentie nodig. De belastinginspecteur vond dat Ir. Schilperoort uit persoonlijke voorkeur op Kaageiland woonde. Daarom weigerde hij aftrek van reiskosten toe te staan. Maar de fiscale rechter dacht daar anders over toen ‘meetkundig’ kon worden aangetoond dat iemand die op Schiphol werkt en regelmatig in Den Haag en Rotterdam schnabbelt, uitgerekend op Kaageiland terecht komt wanneer hij op zoek is naar een ‘economisch verantwoorde vestigingsplaats’.

RECENSIES
Over het jazzleven in Den Haag in de jaren vijftig valt nog veel te melden. Wanneer ik nu nalees wat ik destijds in recensies over concerten en grammofoonplaten te berde bracht, blijk ik het eigenlijk vooral eens te zijn met wat Joop Schrier destijds in Rhythme in een interview als zijn visie op recensies gaf: ‘Recensies … Tja …, dat zijn dingen om te lezen, maar om je er vooral niets van aan te trekken. Vorm liever een eigen oordeel! Een recensie is – logisch – toch altijd subjectief. Voor mensen die nog geen eigen oordeel hebben zijn ze soms nuttig. Als je een plaat goed vindt moet je hem zonder meer kopen en er je plezier aan beleven.
Dit werd in 1958 genoteerd uit de mond van een musicus die daarna nog enkele decennia (bovendien) als redacteur van het blad Luister vele honderden platenkritieken zou schrijven! Het is altijd goed de betekenis van eigen bezigheden te relativeren.

Ten slotte: de Haagse Jazz |Club is lange tijd beschouwd als het nationale bolwerk van oude jazz. In diezelfde naoorlogse tijd was overigens Den Haag, met Eindhoven, ook de bakermat van de moderne Nederlandse jazz. Dit alles leverde muzikale evenementen op die velen altijd zullen bijblijven. Helaas geldt, naar ik heb begrepen, voor de huidige HJC het adagium: de toekomst is ook niet meer wat ze geweest is. Ik wens de weinige ‘Keepers of the Flame’ toe dat ze de weg naar een succesvolle revival zullen vinden.

Harm Mobach

Bron: Arie van Breda, “100 jaar” JAZZ IN DEN HAAG, Het New Orleans van de lage landen, Uitgeverij “De Nieuwe Haagsche”, ’s-Gravenhage, 2000.

[1] Theo van Est was in de Nederlandse jazz algemeen bekend als TedEaston. Binnen de Haarlemse jazz kennen we de bassist John Easton. Dit is geen familie/ In dit geval betreft Easton zijn werkelijke familienaam. (red.)

[2] Four Brothers is een compositie van Jimmy Giuffre voor de band van Woody Herman, die het stuk voor het eerst opnam op 27 december 1947 in Los Angelos. De titel van het stuk sloeg op de unieke samenwerking van de vier saxofonisten van de band: Herbie Steward, Stan Getz, Zoot Sims en Serge Chaloff. Later werd Steward vervangen door Al Cohn. (red.)

Categorieën:Jazz