HUICHELARIJ
Wij leven in een bijzonder land met bijzonder onderwijs. Een reformatorische school weigerde onlangs een zestienjarige jongen als leerling toe te laten, omdat de door de ouders verstrekte informatie onvoldoende paste bij de identiteit van de school. Wat ontdekte het schoolbestuur? De ouders zijn weliswaar lid van de Protestantse Kerk Nederland, maar ze hebben zowel televisie als internet (wel met een filter) en – toe maar! – ze vinden het niet erg dat hun dochter van achttien een broek draagt. Dit laatste deed de deur dicht. Het bestuur ontzegde de leerling toegang tot de school en beriep zich daarbij op ‘het onfeilbaar Woord van God’. De rechter stelde het schoolbestuur in het gelijk.
Waarom moet een zus in een lange broek een beletsel vormen voor het volgen van reformatorisch onderwijs? Het bestuur verwees naar Deuteronomium 22, vers 5: “Het kleed eens mans zal niet zijn aan eene vrouw, en een man zal geen vrouwenkleed aantrekken; want al wie zulks doet, is den HEERE, uwen God, een gruwel.” Duidelijke taal, die desondanks vragen doet rijzen. Weet het Hoornbeeck College te Amersfoort precies hoe mannen en vrouwen zich destijds kleedden? In 2 Samuel 13, vers 19, lees ik dat Tamar, na door haar broer Ammon te zijn verkracht, haar veelkleurige rok scheurde. Vrouwen droegen kennelijk rokken, maar dat gold ook voor mannen. Uit de bijbelse geschiedenisles herinner ik mij dat Jakob voor zijn zoon Jozef een ‘veelvervige rok’ maakte, zonder dat melding wordt gemaakt van goddelijk ingrijpen.
Dan kunnen we ons afvragen of de school bij de beoordeling van de toelating voldoende rekening heeft gehouden met vers 11 in het al genoemde hoofdstuk van Deuteronomium. Daarin staat: “Gij zult geen kleed van gemengde stof aantrekken, wollen en linnen tegelijk.” Tweeërlei weefsel is de Heere derhalve een gruwel. Weet het Hoornbeeck College wel zeker dat hiermee door (zusters van) leerlingen niet de hand wordt gelicht? We leven immers in een slappe tijd.
Wat kleding betreft verlaat ik mij op de analyse van de inmiddels hoogbejaarde Amsterdamse journalist Bert Klei. Een broek kwam er vroeger bij vrouwen niet aan te pas. Abraham Kuyper liet zich in zijn boek De eerepositie der vrouw misprijzend uit over ‘de mode die er op uit is den vrouwenrok aan den voorkant te laten splijten.’ Het Haarlems Kerkblad gaf ooit een opwindende beschrijving van wat moet worden vermeden: “Uitsnijdingen en doorschijnende stoffen lager dan de hals; mouwen die den bovenarm tot den elleboog niet bedekken; kant en alle doorschijnende en opengewerkte stoffen zonder voering; het vleeschkleurig garneersel; de te nauw sluitende en onder opengesneden rokken.’ Je krijgt er warempel sin an.
Boeiend is ook het Reformatorisch Dagblad, waarin destijds de heer Bregman, docent aan de reformatorische scholengemeenschap Guido de Brès te Rotterdam, opmerkte: ‘Hoe aardig een broekrok bijvoorbeeld ook kan zijn, het kan een naar ding worden. Ze kan in een bermuda ontaarden.’ Het betoog van de heer Bregman schiet hier duidelijk in overtuigingskracht tekort. Dan liever de kloeke taal uit Katwijk aan Zee, waar de broekrok ooit werd omschreven als ‘het huichelkleed van onze tijd’ en ‘een overgangsmaatregel van de duivel.’
Wat kleding al dan niet vermag was tijdens de recente hittegolf regelmatig waarneembaar aan de hand van Godfried Bomans’ constatering: “Een geslaagd decolleté houdt juist op waar het vermoeden zekerheid wordt.”
– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
Onafwendbare associatie
Telkens als een nieuwslezer bericht over Tyrus en Sidon denk ik: ‘Wee u, Bethsaida’.
Ik bedoel het niet antisemitisch; het is eenvoudig een gevolg van overmatige kerkgang in het verleden.
Categorieën:Overdenkingen