Actueel grafschrift
Voor Hem geen C te hoog
– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
Bij “Knettergek” moet ik altijd meteen aan z’n haar denken (de Razende Bol)
– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
Originele kijk op predestinatieleer
Onderstaand prentje staat in het nieuwste boek van socioloog Herman Vuijsje: Tot hier heeft de Heer ons geholpen. De hoofdredacteur van Trouw (8-8-09) voegt daaraan toe: En nu moeten we het volgens de auteur verder zelf doen. Het is geen boek met grappen, maar een rake en boeiende beschrijving van de manier waarop in Nederland de relatie tussen godsdienst en moraal zich in de loop van de tijd ontwikkelde. Vuijsje is zelf niet gelovig – ook van het ‘Ietsisme’ moet hij niets hebben – maar de christelijke traditie als bron van onze moraal wil hij graag handhaven. Koppeling tussen godsdienst en moraal acht hij achterhaald. Hij haalt de anekdote aan over Voltaire, die met een voornaam gezelschap aan een welvoorziene dis zat te discussiëren over het al dan niet bestaan van God. Na het eten vroeg de gastheer het gesprek even te laten rusten tot de bedienden hadden afgeruimd. ‘Zij geloven namelijk nog in God, en dat wou ik liever zo houden. Ik ben bang dat ze zich anders over mijn tafelzilver zullen ontfermen.’ Van die instelling moet Vuijsje niets hebben. Zie blz. 126: “Schuld en boete, vergelding en beloning, zijn de kwesties waar het in het christendom om draait. Verheven begrippen? In hun middeleeuwse uitwerking leken ze eerder afkomstig uit een bedrijfsadministratie in plaats van een goddelijke openbaring. Ergens in de hemel werd een moreel grootboek bijgehouden waarin voor ieder mens zijn goede en slechte daden nauwkeurig stonden opgetekend. […] Uren dagen, maanden, jaren in het hiernamaals werden gekapitaliseerd, vermarkt en overgedragen.” Blz. 130: “Een halve eeuw geleden was de aflaatverlening nog springlevend in katholiek Nederland. […] Op Allerzielen kon je door noest gebed de zielen in het vagevuur een kontje naar de hemel geven. Per ziel kostte dat vijf Onzevaders, vijf Weesgegroetjes en een schietgebedje.” Vuijsje’s afkeer van investeringen in zielenheil (‘airmiles naar de hemel’) brengt hem dan tot een opmerkelijke rehabilitatie van de predestinatieleer (de overtuiging dat God al vóór je geboorte heeft beschikt of je na je dood naar de hemel gaat, of naar de hel). Blz. 134: “De predestinatieleer hield in dat je goed moest leven zonder beloningsgarantie. […] Een zuiver geweten en harmonie met jezelf – dat is het enige wat je er aan overhoudt. Deze opvatting betekende een terugkeer naar het jodendom en de zuivere christelijke leer, maar ook een stap vooruit naar humanisme en zelfbeschikking. Achteraf kun je zelfs stellen dat de protestantse omhelzing van de predestinatie niet alleen een afrekening was met het zwartgeldcircuit van de Hemellandsche Bank, maar ook een eerste stap naar de afschaffing van hemel en hel. De predestinatieleer was een soort oefenmodel voor moreel leven na de dood van God – een leven waarin je de goedheid ‘uit jezelf moet halen’, en niet uit de lokkertjes van gene zijde die doen denken aan smoezelige deals, ergens in een achterkamertje beklonken onder het motto ‘voor wat hoort wat’.”
Zie Gebod zonder God, bespreking van Vuijsje’s boek door Gert J. Peelen in de Volkskrant (07-09-07)
Categorieën:Overdenkingen