Ter overdenking 298

JAZZ ALS PROBLEEM VOOR MANNENBROEDERS
Sinds een paar dagen kunnen aan de Universiteit van Amsterdam jazzcolleges worden gevolgd. Als hoogleraar is voor vijf jaar benoemd de gepromoveerde musicoloog Walter van de Leur, die jazz als keuzevak gaat doceren. Twee jaar deed hij research in Washington voor zijn proefschrift over Billy Strayhorn, componist/arrangeur en rechterhand van Duke Ellington. Amanda Kuyper brengt in NRC Handelsblad (04-02-2008) in herinnering dat de aanstelling van een pophoogleraar in de jaren negentig gepaard ging met scepsis, maar dat de benoeming van een jazzprofessor – zoals ze voorzichtig schrijft – ‘vooralsnog op weinig weerstand stuit’.
Aan de weerstand die jazz jarenlang heeft opgeroepen bewaar ik veel herinneringen. Op de middelbare school moest je discussies aangaan met leraren die hun afschuw uitspraken over ‘dat kattengejank’. Toen ik tot belastinginspecteur werd benoemd bleek het hoofd van de inspectie al bericht te hebben ontvangen dat hij nu ‘een swingnozem’ kreeg. Het heeft lang geduurd voordat je zonder verbazing bij je omgeving op te roepen kon vertellen dat je liefhebber was van jazzmuziek.
Over die moeizame acceptatie van jazz in de naoorlogse jaren schreef historicus Henk Kleinhout een boeiende dissertatie (Jazz als probleem), waarvoor hij uitvoerig research deed in bibliotheken en archieven. Zo geven de verslagen van bestuursvergaderingen van de NCRV een aardig inkijkje in de denktrant van de reformatorische radiobonzen. Alles wat naar jazz of Amerikaanse muziek zweemde moest uiteraard worden geweerd, maar in de praktijk bleef men worstelen met de vraag waar de grens van ‘betamelijke lichte muziek’ werd overschreden. Onder het NCRV-gehoor bevonden zich nogal wat luisteraars voor wie enkele syncopen al een gerede aanleiding vormden voor toornig getoonzette brieven. Zo werd de gesyncopeerde volksmuziek van Surinaamse en Curaçaose herkomst, uitgevoerd door ‘De vijf Zapakara’s’ onder leiding van gitarist Lex Vervuurt, door velen in verband gebracht met jazz. Onrust in de bestuurskamer. Een veelzeggend zinnetje uit het verslag:
“Is dat nu iets dat wij moeten hebben? Men kan zeggen dat het geen jazzmuziek is. Spr. wil dit wel aannemen, maar laten wij toch voorzichtig zijn.” (!) Het kwam erop neer dat – citaat – “wij (de NCRV) zeer beslist geen gesyncopeerde muziek wensen waar de slagwerker aan den top zit.” Daarom stond in het NCRV-ensemble Sans Souci dan ook geen aparte microfoon bij de slagwerker opgesteld. “Overheersende ritmiek manoeuvreert de melodie in een ondergeschikte positie”, legde een doorgewinterd bestuurslid uit.
Een andere steen des aanstoots bleek het Metropole Orkest. Dit ressorteerde onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Radio Unie, de overkoepelende samenwerkingsorganisatie van de gezamenlijke omroepverenigingen. Het orkest was ook toen al van alle markten thuis en iedere omroep kon er gebruik van maken. Dit stuitte bij NCRV-leden vaak op bezwaren. Binnen het bestuur vroeg men zich daarom af of het orkest bij de NCRV niet onder een andere naam kon spelen en zijn muziek zou kunnen aanpassen. Een bestuurslid dat even nadacht, voorzag dat men Dolf van der Linden hiermee zou schofferen en wist te bereiken dat van een dergelijk verzoek werd afgezien.
Toen ik in 1970 als freelancer bij de NCRV kwam te werken vertelde opnametechnicus Jan Tittel mij hoe na de oorlog de NCRV-voorzitter, mr. A.B. Roosjen, erop toezag dat alles wat maar in de verte met jazz in verband kon worden gebracht, buiten de deur werd gehouden. Deze legendarische voorman beschikte over een auto met chauffeur en mocht zich bovendien de eerste bezitter noemen van een autoradio, destijds een indrukwekkend apparaat, voorzien van omvangrijke radiolampen. Op een morgen hoorde de topfunctionaris in de auto de NCRV-omroeper na het ANP-nieuws een grammofoonplaat aankondigen van pianist Tom Erich. Alarm! Ogenblikkelijk kreeg de chauffeur opdracht koers te zetten naar de NCRV-studio waar de verbaasde omroeper van dienst een uitbrander te wachten stond waarover nog tijden werd gesproken.
In katholieke kring kon men er overigens ook wat van. Daar was het de jezuïet H. Zwetsloot die zich na de oorlog in het Katholiek Cultureel Tijdschrift denigrerend en racistisch over jazz uitliet. “Blanken die jazz proberen te spelen – aldus de bazelende moraaltheoloog – plegen verraad aan hun eigen natuurlijke aanleg. Alleen een neger kan jazz spelen, en ja, als hij het dan wil: een blanke die zich inleeft in de negermentaliteit…” (let op de veelbetekende puntjes)

Categorieën:Overdenkingen