De voordelige bolides van Bernhard
Zoals de trouwe lezer zich zal herinneren heb ik eerder aandacht gevraagd voor het wagenpark van Bernhard van Lippe-Biesterfeld. Ik bracht in herinnering hoe de prins in 1938 het Koninklijk Huis verrijkte met een exotische auto als de Alfa Romeo 8C 2900, ooit omschreven als ‘een jachtvliegtuig op wielen’. Tijdens de Tweede Wereldoorlog reed hij in een Lagonda en een Bentley, kort na de oorlog behielp hij zich met enkele exclusieve Mercedessen. In 1951 koos hij voor Ferrari, het merk waar hij het verder op zou houden. In 1993 bestelde hij nog een Ferrari 456, een auto met een topsnelheid van 340 km per uur.
Vandaag meldt De Telegraaf (01-08-08) dat een zeldzame Ferrari 212 Inter, waarvoor prins Bernhard in 1955 10.000 gulden betaalde, gisteren tijdens een Concours d’Elegance op Paleis Het Loo 345.000 euro opbracht. Bernhard verkocht deze Ferrari in 1957 aan een Amerikaan die er nooit mee op de openbare weg heeft gereden. De Ferrari draagt nog de originele kentekenplaten AA-13. En dan volgt een opmerkelijk bericht dat ik letterlijk overneem: “De prins bezat verschillende Ferrari’s, maar de 212 Inter is de meest mysterieuze. Hij is origineel, dus nooit gerestaureerd, maar in het chassis en motorblok is een ander nummer (139E) geslagen. De prins gebruikte dit chassisnummer in de jaren vijftig ook voor twee andere Ferrari’s. Boze tongen beweren dat hij zo de belastingen van zijn hobby-auto’s bespaarde.”
Dit brengt mij weer mijn contact met de afdeling Voorlichting van het ministerie van Financiën in herinnering toen ik ze een paar jaar geleden confronteerde met uitspraken van vrienden van prins Bernhard in het TV-programma Hoge Bomen. Die vrienden vertelden in kleurrijke bewoordingen dat het Koninklijk Huis bij aanschaf van een auto geen BPM en BTW betaalt. Een interessante fiscale faciliteit, want de BPM (Belasting van Personenauto’s en Motorrijwielen) bedraagt doorgaans 45% van de netto catalogusprijs en daar komt dan nog 19% BTW bij. Een letterlijk citaat uit het verhaal van vriend T. Hildebrand: “Hij (de prins, H.Mo.) heeft altijd een Ferrari. […] Dus als-t-ie dat ding dan heeft, en hij rijdt er twee jaar in en hij verkoopt ‘m … op een jachtpartij of zo, aan een jongen die meejaagt of een vriendje of een halfvriendje, dan ziet-ie nog kans om daar even vlot een tonnetje aan te winnen. Dat vindt-ie wel leuk…Is ook leuk…”.
Deze passages boeiden mij zo dat ik het ministerie van Financiën vroeg mij te melden welke subjectieve en objectieve belastingvrijstellingen sinds 1945 hebben gegolden voor leden van het Koninklijk Huis. Verder wilde ik weten of de door de heer Hildebrand genoemde vrijstellingen daar ook onder vielen.
Het antwoord was van het kir-niveau: “Geachte heer Mobach, Hartelijk dank voor uw e-mail. U kunt de gevraagde informatie vinden in artikel 40 van de Grondwet. U kunt de Grondwet nalezen op www.wetten.overheid.nl. Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Met vriendelijke groet,
J.C.C. Sprenger, Directeur Centrale Directie voorlichting.
Misschien dat oud-minister Zalm, die de aan het Koninklijk Huis verbonden kosten onderzoekt, nog eens na kan gaan welke fiscale strapatsen de royalty nog resten.
Categorieën:Overdenkingen