Het eeuwige spanningsveld tussen belastingontduiking en belastingontgaan

Bron: IMPOST – Mededelingen voor de vrienden van het Belastingmuseum en de Stichting Geschiedenis van de overheidsfinanciën in Nederland, 3e jaargang, nr.8, mei 1996

In 1995 werd in het Belasting- & Douanemuseum te Rotterdam een tentoonstelling ingericht onder het motto “Door de mazen van het net, en verder…”. In dat kader hield ik op 5 november 1995 voor een zestigtal vrienden en donateurs van de Stichting Vrienden Belastingmuseum Prof. Dr. J. van der Poel een voordracht over het spanningsveld tussen ontduiken en ontgaan van belastingen. Onderstaande verkorte weergave werd opgenomen in IMPOST, 3e jaargang, nr. 8, mei 1996. De talrijke anti-fiscale constructies die door reparatiewetgeving niet meer kunnen worden toegepast, komen slechts beknopt ter sprake. Overigens heeft met name de problematiek van belastingontwijking nog niets aan actualiteit ingeboet.

In een van zijn onzinverhalen beschrijft Godfried Bomans hoe de legendarische schaker Reshewsky tijdens een wedstrijd op een kunstgreep werd betrapt. De grootmeester had zijn eigen bord meegenomen. Vooraf had hij één van de vakjes met een figuurzaag uitgezaagd en vervolgens het vierkantje losjes weer op zijn plaats gebracht. Onder de tafel had hij een touwtje bevestigd, waaraan hij slechts behoefde te trekken om het vijandelijke stuk dat zich op het vierkantje bevond, in een gewatteerd zakje te laten verdwijnen. Gelukkig werd het protest van zijn tegenstander door de spelleider gehonoreerd. Deze had de statuten van de Federation of Chess Players er nog eens op nageslagen, en jawel hoor, daar stond het: “Het heimelijk doen verdwijnen van stukken in een gewatteerd zakje onder de tafel is niet geoorloofd”.
Met dit verhaal zitten we, zoals u zult aanvoelen, midden in het thema van deze middag. Wat is de grap in dit Bomans-verhaal? De veronderstelling dat alles wat niet uitdrukkelijk verboden is, zou mogen. En u en ik denken te weten, dat het zo niet werkt. Wij gaan er immers van uit dat bedriegers voor hun kuiperijen worden teruggefloten, ook al is de onrechtmatige handeling niet tot in details in de wet omschreven. En daarbij hebben we de wetgever vaak op onze hand. Zo leerde ik in dit gebouw van mijn docent burgerlijk recht, dat een overeenkomst waarbij dwang, dwaling of bedrog te pas komt, niet tot een rechtsgeldige verbintenis leidt. Hoewel het burgerlijk recht sindsdien ingrijpend gewijzigd is, geldt dit materieel nog steeds. Een geruststellende gedachte. Maar dan moeten we ons wel realiseren dat in andere onderdelen van het recht de zaken geheel anders liggen. In het administratieve recht is de letter van de wet vaak het enige richtsnoer. Dat heeft te maken zowel met het soort regelgeving als met de kwaliteit daarvan. Daardoor komen we dan toch vaak in de buurt van Bomans’ logica.
Mr. Asscher, de bekende oud-president van de Amsterdamse rechtbank, gaf in NRC/Handelsblad het volgende niet alledaagse voorbeeld. Als u bij een gebouw een bord aantreft met de tekst: “Verboden voor honden”, zult u niet vreemd opkijken als u de toegang wordt geweigerd wanneer u met uw geit naar binnen wil. Maar als op het bord staat te lezen: “Verboden voor honden, zwijnen en hyena’s”, dan is veel minder duidelijk of men uw geit de toegang mag ontzeggen. Asscher voegt daar aan toe: “Ziedaar één van de niet onbelangrijke problemen voor de wetgever. Als hij weinig regelt laat hij veel ter nadere invulling aan de rechter over. En als hij zoveel mogelijk regelt dan worden de marges voor de rechter tot tekstinterpretatie klein. Dat laatste lijkt prettig, maar dat is niet altijd het geval, want het belemmert de rechter in zijn mogelijkheden om door interpretatie van de wettekst de ontwikkelingen in de samenleving te volgen”. Einde citaat.

In een museum kunnen we uiteraard niet om het verleden heen en daarom wil ik wat ik bedoel nog verduidelijken aan de hand van een column die ik in 1988 in de Volkskrant schreef onder het motto “BTW-logica onnavolgbaar”. Er was toen een herziening van de omzetbelasting in de maak. Ik schreef: “De omzetbelasting wordt dus iets minder ingewikkeld. Het maakt straks niet meer uit of men een broodje in een cafetaria nuttigt (laag tarief) of mee naar huis neemt (hoog tarief). De knellende vraag of een sorbet wordt gedronken (hoog tarief) of gegeten (laag tarief) behoeft straks nog slechts met de bezoekers van het belastingmuseum te worden behandeld”. (Ik had toen kennelijk een vooruitziende blik). Er resteert natuurlijk nog genoeg om over te stechelen, zo gaat mijn artikel verder. Vim (een droog reinigingsmiddel) valt onder het lage tarief, maar voor Jif (vloeibaar) geldt het hoge tarief. Dat blijft zo. (Ik heb begrepen dat dit later toch weer gelijk is getrokken). Leidingwater en bronwater gaan onder hetzelfde tarief vallen, zij het dat op bronwater nog wel een accijns wordt geheven. En wat te denken van de uitspanning waar de uitbater leidingwater verkoopt als Spa-rood, na toevoeging van koolzuur? Mijn indruk is dat daar consument en fiscus gezamenlijk worden opgelicht en dat blijft zo.

Wat ik met deze voorbeelden wil beweren, is kort gezegd: Voor zover ethiek in de belastingheffing nog een rol speelt, kan dat niet meer het geval zijn op die terreinen waar de wetgever heeft getracht ieder detail ad absurdum uit te graven.

Het wemelt in de belastingwetgeving van regelingen die de burgers als het ware uitdagen om de voor hen voordeligste weg te kiezen en – want zo zijn we wel – daarbij liefst langs de rand te gaan. Bij dat langs de rand gaan denkt u misschien in de eerste plaats aan ondernemers, maar u moet ook publiekrechtelijke lichamen als gemeentebesturen, niet vergeten.
Het dagblad Trouw berichtte onlangs over een BTW-constructie die de gemeente Tilburg heeft toegepast bij de aanschaf van duo-bakken voor gescheiden afval. Door deze duo-bakken van een in Ierland gevestigde lease-maatschappij te huren werd 400.000 gulden bespaard. Het college van B en W aarzelde over de vraag of dit wel geoorloofd was. De stemmen in het college staakten, maar de stem van burgemeester Brokx gaf de doorslag. Hij was wellicht de oude CDA-leus indachtig: “Niet bij brood alleen”, en toen wist hij het opeens weer: “dus ook aandacht voor het beleg”. Hoe dan ook, de burgemeester had er geen moeite mee. En de woordvoerder van de gemeente Tilburg reageerde, voorspelbaar, aldus, ik citeer het dagblad Trouw: “Wat niet verboden is, is toegestaan”.
In deze zin is het thema van vanmiddag efficiënt samengevat, maar voorshands met een vraagteken erachter.

Ik wil er vanuit twee invalshoeken iets over zeggen. De eerste en voor de praktijk belangrijkste is: Hoe kijken wet en rechtspraak aan tegen belastingontwijking? Wanneer gaat geoorloofd belastingontgaan over in belasting ontduiken? Een tweede benadering is: Zijn er, los van wet en rechtspraak, ethische grenzen aan fiscale acrobatiek? Daarover wordt zeer verschillend gedacht.
Wanneer we het probleem benaderen vanuit wet en rechtspraak dan moet eerst gezegd worden dat de fiscus in principe geen boodschap heeft aan ethiek. Het maakt de inspecteur niet uit hoe iemand zijn geld verdient. De dominee en de prostituee vallen dus in hetzelfde schijventarief. Ook voordelen uit handel in verdovende middelen en andere criminele activiteiten vormen belast inkomen. Maar vanmiddag gaat het om het schemergebied tussen een toegestane juridische constructie en ongeoorloofde wetsontduiking. Waar ligt de grens?

De eerste belangrijke gebeurtenis waarbij het verschijnsel van hard ontgaan van belastingen een extra dimensie kreeg was de zogenaamde koopsompolissenaffaire die in 1975 in de publiciteit kwam. Zoals de bekende belastingadviseur Nobel het onlangs nog beschreef, was het: verzekeringsmaatschappijen en banken stortten zich op volstrekt commerciële wijze op de markt met een anti-fiscale constructie die pure “confectie” was. En zo was het precies: voor het eerst kwam belasting-ontgaan voor een grote groep belastingplichtigen in zicht. Talrijke functionarissen met een verondersteld redelijk inkomen, waaronder ook veel zogeheten hogere ambtenaren, kregen een offerte in de bus. De constructie was simpel. De premie voor de koopsomverzekering werd geleend met de polis als onderpand. De rente was aftrekbaar, zelfs als die rente bij vooruitbetaling werd betaald. Later werd niet het werkelijke rendement van de koopsompolis belast, maar een forfaitair laag rendement, waarop bovendien niet het progressieve tarief van toepassing was, maar het veel lagere bijzondere tarief. In enkele weken tijd werd voor honderden miljoenen koopsompolissen afgesloten. De constructie werd niet aan de Hoge Raad voorgelegd. Er kwam snel reparatiewetgeving op gang, waarbij ik in herinnering breng dat daarna de leden van de Eerste en Tweede Kamer zich vrijwillig aan een onderzoek onderwierpen om vast te stellen of ze een koopsompolis hadden genomen. Een onderzoek waar niets uitkwam en dat daardoor eigenlijk een beschamende vertoning werd.

Wie de rechtspraak bekijkt constateert dat veel constructies hetzelfde stramien vertonen: er wordt een belangrijk bedrag geleend, de rente is aftrekbaar; het geleende geld wordt aangewend om er voordelige transacties mee af te sluiten. Die voordelen zijn voor particulieren doorgaans onbelast, omdat Nederland geen vermogenswinstbelasting kent.

Tot nu toe ging het om constructies, die door de wetgever zijn gerepareerd, en om op belastingontduiking gerichte transacties die door de rechter soms wel en dan weer niet werden getorpedeerd. Dat roept de vraag op wat er op dit gebied nog kan. Voor zover mij bekend valt er voor doorsnee-belastingplichtigen nauwelijks nog een oneigenlijk fiscaal voordeel binnen te halen. Welgestelden hebben uiteraard wél mogelijkheden. Ze kunnen emigreren naar België onder het motto: Maak je niet druk in Kalmthout. Maar bij emigratie spelen niet alleen financiële motieven een rol. Dat geldt natuurlijk ook voor de zogenaamde pensionado’s, de “jongere ouderen” die zich op de Antillen vestigen. Wanneer ze op Curacao een prijzig pand betrekken en zich aldaar van huispersoneel voorzien, neemt de Antilliaanse fiscus met een zonnig belastingtarief genoegen. De regeling is of wordt overigens op aandringen van staatssecretaris Vermeend bijgesteld.

Belangrijker dan deze verschijnselen lijken mij de gevolgen van de internationalisatie van de belastingadviespraktijk. Nederland heeft met veel landen gunstige verdragen afgesloten. Dat betekent bijvoorbeeld dat, wanneer een Nederlandse moedermaatschappij een dochtermaatschappij heeft in het buitenland, dividenden, rente en royalty’s van de dochtermaatschappij, onder inhouding van een lage bronheffing, de Nederlandse moedermaatschappij bereiken. Dan is er nog de Antillenroute, waardoor royalty’s en rente zonder bronheffing van Nederland naar de Antillen kunnen worden overgemaakt.

Nederland, een belastingparadijs? Ja, voor de happy few, en eerder voor buitenlandse rechtsperonen dan voor mensen, hoewel achter die rechtspersonen ook altijd weer personen van vlees en bloed staan. Dat Nederland soms een aantrekkelijke zetel is voor buitenlandse rechtspersonen kunt u vaststellen als u zo dadelijk bij het bezoeken van de expositie de vitrine bekijkt met een publicatie waarin Nederland als vestigingsplaats voor buitenlandse filmbedrijven wordt aanbevolen.
In 1993 schatte de Nederlandse Bank het aantal vennootschappen dat zich bezig houdt met het innen en wegsluizen van gelden naar belastingvriendelijke buitenlanden, op zevenduizend. De Nederlandse Bank spreekt overigens niet van ‘wegsluizen’, maar van “geleiden van gelden”. Met dat “geleiden” was in de periode 1983-1990 jaarlijks gemiddeld 68 miljard gemoeid, waarvan 750 miljoen in Nederland bleef hangen. Daar is de schatkist dus goed mee af.
Ik heb hiervoor maar een greep gedaan uit constructies die erop gericht waren of nog zijn, om belasting te besparen of te ontduiken. We hebben gezien dat alleen wanneer men het te bont maakt, of wat netter gezegd: wanneer doel en strekking van de wet te zeer worden aangetast, er ruimte voor ingrijpen van de rechter is. Het aantasten van een belastingontwijkende constructie op louter ethische gronden door de rechter, is niet mogelijk, omdat de rechter zich gebonden acht aan het toepassen van positieve rechtsregels. En daarmee kom ik op mijn tweede invalshoek: Hoe staan belastingadviseurs en wetenschappers (kwaliteiten die trouwens vaak samenvallen) vanuit ethisch standpunt tegenover fiscale acrobatiek? Ik heb een aantal uitspraken genoteerd, en geeft ze u in verkorte vorm door.
Geppaart, hoogleraar belastingrecht in Tilburg, is zeer helder: Belastingheffing moet louter steunen op wetgeving en niet op ethische maatstaven daarbuiten. Zou ethiek wèl een plaats krijgen dan zou de bindende kracht van de belastingwetgeving worden ondergraven omdat de belastingplichtigen dan tegenover de ethiek van de belastingheffende organen hun persoonlijke ethiek zouden stellen. Fraude zou dan bijvoorbeeld niet meer verwerpelijk zijn voor degene die het overheidsoptreden afkeurt.
Dan is er Brüll, een hoogleraar belastingrecht die met zijn aanvallen op de fiscus in de jaren zeventig veel opschudding veroorzaakte. Hij heeft een aantal malen betoogd dat het geen zin heeft over de ethische aspecten te praten, omdat belastingen hun morele autoriteit hebben verloren. Men kan van de belastingconsulent geen identificatie met belastingwetten verlangen, wanneer de leugenachtigheid van de rechtsgronden afdruipt. Belastingwetten zijn geen neerslagen van rechtsgevoelens, maar technocratische bevelen. Belastingconsulenten behoeven volgens Brüll dan ook geen morele weerstand meer te hebben tegen constructies.
Verburg, hier welbekend, heeft over deze problematiek vooral ironisch getoonzet gesproken. Ik citeer uit zijn oratie “Tussen de regels door” uit 1973: Is niet een leger van experts dag en nacht doende u het leven fiscaal dragelijk te maken? Worden er niet continu constructies uitgedacht en op maat geleverd om u de ergste kleerscheuren te besparen? Want is belastingbesparing eigenlijk niet een plicht tegenover uzelf en heeft de Hoge Raad niet uitdrukkelijk verklaard dat het op normale wijze gebruik maken van toelaatbare middelen om belasting te ontgaan, alleszins geoorloofd is? Wie zou hier “plus royaliste que le roi” willen zijn?
Ook Professor Grapperhaus, eveneens een bekende in deze kring, heeft op dit terrein van zich doen spreken. Hij schreef: “De juridische vrijheid van de ondernemer in het belastingrecht vindt haar uiteindelijke bekroning in zijn ethische vrijheid om door zijn eigen persoonlijke overtuiging uit te maken, waar voor hemzelf de grens van moraal en fatsoen ligt bij zijn streven naar belastingbesparing. De een hoort daarbij tot de rekkelijken, de ander wellicht tot de preciezen, maar ieder maakt het voor zichzelf uit”.
Professor Nouwen was het hiermee niet eens. Hij concludeerde: “Een moraal als hier verdedigd is als een land zonder grenzen en naar mijn smaak hetzelfde als geen moraal”.

Het is vooral Van Dijck geweest, de geëmeriteerde Tilburgse hoogleraar, die zich heeft verzet tegen de stelling dat fiscaal alles mag wat niet verboden is. Waarom, zo vroeg Van Dijck zich vorig jaar af, zou in de fiscale wereld de moraal samenvallen met de wet? Er is geen maatschappelijk terrein te vinden waar de simpele wedervraag: “Ik doe toch niets strafbaars” in geweten doorslaggevend is.
Waarom zouden wij in Nederland geen moreel oordeel kunnen hebben over een zeer vermogend man die zich volledig aan zijn belastingverplichtingen onttrekt, door zijn inkomen tot nihil terug te brengen? Iemand die wel profiteert van de gehele infrastructuur die door de overheid wordt verschaft, maar daaraan niet bijdraagt door gebruik te maken van kunstmiddelen, behoeven wij niet aan te duiden met een verdoezelende term als ‘free rider’ maar kunnen we in goed Nederlands aanduiden als een klaploper”. Einde citaat.

Mijn mening zou ik als volgt willen formuleren. Ook al kan belastingheffing niet gebaseerd zijn op ongeschreven regels van ethiek – daarvoor lopen de maatschappelijke opvattingen nu eenmaal te sterk uiteen – toch behoort dat toetsing van handelingen aan ethische codes niet in de weg te staan. Als gedragingen van de overheid kunnen worden beoordeeld aan de hand van ‘beginselen van behoorlijk bestuur’, zoals het gelijkheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel enz. dan mag van belastingplichtigen en hun adviseurs toch ook een behoorlijk gedrag worden verwacht. Daarbij speelt ook een rol dat de positie van een belastingadviseur in rechtszaken anders is dan bij voorbeeld die van een advocaat in strafzaken. De advocaat komt op voor zijn cliënt die al dan niet bij een strafbaar feit was betrokken. De belastingadviseur vervult een dubbelrol: hij heeft de belastingconstructie ontworpen en pleit, behalve voor zijn cliënt, ook voor eigen zaak.

In het onderdeel inkomstenbelasting van de Cursus Belastingrecht hebben Sillevis en ik ons op het volgende standpunt gesteld: De toenemende vindingrijkheid van belastingadviseurs en de overkill waarmee de Belastingdienst de contribuabele soms confronteert, hebben de wenselijkheid van een gedragscode voor inspecteur en consulent actueel gemaakt. Zoiets is makkelijk op te schrijven, maar concretisering is natuurlijk een andere zaak. Toch zou eens kunnen worden gekeken hoe men in de Verenigde Staten deze problematiek aanpakt. Zo heeft Sillevis nagegaan dat in Amerika zo’n ethische standaard wel concreet vorm heeft gekregen. Volgens de sinds 1985 geldende ‘standard’ moet een adviseur te goeder trouw van mening zijn dat zijn standpunt door de wet wordt gedekt. Dat wil zeggen dat er een realistische mogelijkheid voor succes moet zijn wanneer de fiscus zijn tax shelter (zijn belastingbesparende constructie) bestrijdt. Indien de tax lawyer in een gegeven geval van mening is dat een op zichzelf denkbaar standpunt niet binnen de reikwijdte van de ethische standaard valt, dan moet hij zijn cliënt adviseren dit standpunt niet bij zijn aangifte in te nemen. Bij overtreding zijn er sancties, zowel van de zijde van de beroepsorganisatie als van het Treasury Department. Naar de mening van Sillevis is er voldoende aanleiding om te onderzoeken of ook in Nederland normstellende beginselen voor het handelen van de belastingplichtigen en hun adviseurs kunnen worden ontwikkeld.

Over wat fiscaal behoorlijk of onbehoorlijk is, lopen de opvattingen uiteen. Ik heb dat zelf ondervonden toen ik vorig jaar een mini-onderzoekje instelde bij diverse banken. Ik deed dit omdat ik een forum moest leiden tijden een congres van de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs met als thema: Belastingfraude en belastingmoraal. Dit is mijn verslag. Ik ging naar een viertal willekeurig gekozen banken met een verhaal; ik vertelde van tevoren wat het doel van mijn komst was en ik deed de toezegging dat ik de namen van de banken niet zou noemen. Wel vroeg ik aan de baliemedewerkers zelf te antwoorden en niet in overleg te treden met hun chef. Mijn verhaal ging als volgt: Ik heb de hypothecaire lening op mijn eigen woning helemaal afgelost. Ik wil bij u een nieuwe hypothecaire lening afsluiten, maar boekt u dat bedrag direct over naar een rentegroeirekening, in ieder geval naar zo’n rekening waarvoor geldt dat over de opbrengst geen inkomstenbelasting behoeft te worden betaald (de bedoeling zal u duidelijk zijn: ik wilde een lening met een aftrekbare rente belastingvrij gaan beleggen). Ik kreeg vier verschillende antwoorden. Eén bank zag geen enkel probleem; ik werd geholpen door een ‘snelle jongen’. Zijn instructie was: alleen wanneer duidelijk wordt dat iemand zwart geld wil beleggen, gaat het loket dicht.
Een andere bankier zei dat hij dergelijke transacties regelmatig afsloot, maar er daarbij wel altijd op wees dat hij geen rente-aftrek kon garanderen omdat niet vaststaat hoe de fiscus er tegenaan kijkt. En voor de rest moet u zich maar tot uw belastingadviseur wenden.
De derde bank zag evenmin bezwaar, maar had er niet zoveel ervaring mee. In dit soort gevallen bellen we ons regionaal hoofdkantoor, want wij branden ons daar liever niet aan, zo werd mij verteld.
De vierde bank was heel erg duidelijk: Mijnheer, waar heeft u het over? Oneigenlijk gebruik, fraus legis, wets-ontduiking dus. Men had verschillende verzoeken gehad om dergelijke transacties af te sluiten, maar – aldus de woordvoerder van die bank -nadat we de klant hadden voorgelicht, zag die er steeds vanaf. Op mijn vraag hoe het met de volhouders stond, kreeg ik het antwoord dat die er niet waren.
Toen ik het verhaal aan de voorzitter van de Federatie vertelde, voeg hij: Wat is nu je conclusie? Ik zei: door de bank genomen word je door de bank genomen.

Dames en heren, veel is niet aan de orde geweest. Zo is de moraal van de overheid bepaald onderbelicht gebleven. Welke bijdrage is vorige week aan de moraal geleverd, toen bekend werd dat een hoog betaalde ambtenaar zeven jaar salaris in één bedrag kreeg uitgekeerd (dus belast naar het bijzonder tarief van 45%!), plus het rentevoordeel, plus 5 ton voor geleden schade aan eer en goede naam (dus belastingvrij, zal de belastingadviseur stellen!), vermeerderd met een vergoeding voor de kosten voor juridische bijstand (dus geen proceskosten)? Moraliteit bij de overheid betreft de behoorlijkheid van het bestuur, de deugdelijkheid van de wetgeving en de fatsoenlijkheid van de ambtenaren. Dat alles heeft – weer eens – een forse deuk opgelopen. Bij velen behoeft de overheid voorlopig niet op burgerzin te rekenen. En wat de IRT-affaire betreft staan we nog maar aan het begin.

Ik besluit met u de visie van enkele bekende auteurs door te geven; u kunt zelf kiezen waar u het meest aansluiting bij hebt.
“Wie de Staat besteelt, besteelt niemand”. Ik meen dat het W.F. Hermans was bij wie ik dit las. Milder was S. Montag, alias Henk Hofland. Die schreef dit jaar in NRC/Handelsblad: Uitingen van verzet tegen de hoogte van de belastingen worden in deze tijd niet meer zo geapprecieerd: “Je moet niet zo zeuren, heb liever zorg om het milieu”. Toen de dichter J.C. Bloem eens door zo’n zeurpiet werd aangesproken, zei hij: “Van mijn belastinggeld houden ze plantsoenen mooi en van het jouwe leggen ze riolen aan”. Ik sluit af met een citaat uit een artikel van Rudy Kousbroek dat hij drie jaar terug schreef in NRC / Handelsblad, een artikel met als opschrift: “de Staat als kunstwerk”. Ik kan mij er wel in vinden. “Nederland dankt in mijn ogen een zeker fatsoen aan het feit dat over kwesties als de doodstraf, de ontwikkelingshulp, de bejaardenpensioenen, het bestraffen van kinderlokkers, de behandeling van verslaafden, het ondersteunen van kunstenaars en niet in de laatste plaats de hoogte der belastingen, niet door de volkswil wordt beslist”.
Liever dus geen referendum. Als u straks de expositie gaat bekijken wens ik u een leerzame en amusante rondgang toe.

Harm Mobach

Naschrift
Op Teletekst verscheen in oktober 2016 onderstaand bericht:
De Tweede Kamer gaat een mini-enquête houden naar belastingontwijken via Nederland. Een krappe meerderheid stemde in met het voorstel van GroenLinks en PvdA.
Aanleiding voor het onderzoek zijn de onthullingen in de Panama Papers. Ieder jaar stroomt er zo’n  4000 miljard euro vanuit het buitenland door Nederlandse financiële instellingen. De Kamer wil weten of dit illegaal is en wat de rol is van Nederlandse fiscale adviseurs.
Een mini-enquête is een versnelde vorm van een parlementaire enquête. Het is voor het eerst dat de Kamer dit middel inzet.

 

Categorieën:Belastingen