Marginalia 02

Reflecties en oprispingen
oktober 2016

De koningin van de uitvaart is heengegaan
Tekstschrijver Karel Hille rekende eens uit dat jaarlijks 30 duizend keer de kist de oven inging bij de klanken van Mieke Telkamps klassieker Waarheen, waarvoor. ‘Daar hebben we nooit een cent voor gekregen. Buma-Stemra vond dat je uit piëteit dat geld niet kon gaan innen’, stelde hij vast.
Mieke zelf kreeg de royalty’s van de in 1971 uitgebrachte plaat waarvan er meer dan 1 miljoen in Nederland werden verkocht. Inmiddels staat Waarheen, waarvoor al lang niet meer in de lijst van meest gedraaide muziek bij uitvaartplechtigheden. Andere Nederlandstalige nummers van o.a. Paul de Leeuw, Marco Borsato en Claudia de Brey zijn nu favoriet. Voor haar eigen crematie koos Mieke voor de hymne van de dood uit Once Upon a Time in the West.
Mijn herinneringen beperken zich tot de kop boven een jaren geleden verschenen interview in Nieuwe Revue met de baas van crematorium Driehuis-Westerveld: “Mieke is hier niet weg te branden”.

Over schrijvers
Stevo Akkerman schreef in Trouw (21-10-2016) een ironisch getoonzette column over de omgangsvormen bij schrijvers. Aanleiding vormden de uitlatingen van de fine fleur van de Nederlandse literatoren die op het punt stonden in de schrijverstrein naar de Frankfurter Buchmesse te stappen. Hij citeert een opgewonden Connie Palmen – ik zag het bij Pauw – die zonder duidelijke aanleiding over Maarten ’t Hart begon: “Heel nare man. Bovendien een slechte schrijver. Ik keek al op hem neer sinds ik hem op de boekenbeurs van Göteborg als een razende gek de buffetten leeg had zien schrokken, maar daarna ben ik hem ook gaan haten. Als Maarten ’t Hart instapt, spring ik uit de trein.” Op die uitspraak had Jeroen Pauw gerekend want in aansluiting daarop liet hij een oud tv-fragment zien waarin ’t Hart over ‘peutertje Palmen’ sprak en beschreef hoe zij ‘als een baviaantje’ in grote mannen klom, mannen als Marcel Möring en Adriaan van Dis. “Als zij zou schrijven zoals ze klimt, zou ze een niet onverdienstelijk auteur zijn”, aldus ’t Hart. Tommy Wieringa, die ook bij Pauw zat, zei vooral op te zien tegen de ontmoeting met ‘de voltallige redactie van de Groene Amsterdammer’.
Stevo Akkerman had nog meer voorbeelden achter de hand en concludeerde tweemaal: “Gezellig, de letteren”.

Nadat ik dit gelezen had realiseerde ik mij waar ik op dat moment behoefte aan had: herlezing van W.F. Hermans’ Mandarijnen op zwavelzuur, want de manier waarop deze auteur destijds de draak stak met zijn literaire, vaak hooggeleerde slachtoffers is er een – om met koningin Wilhelmina te spreken – zonder wedergade. Ik citeer de openingszin van het opstel DE HEILIGE IDIL EN HAAR NAR. “Het rooms-katholieke half-ondergrondse culturele terreurorgaan dat de sterk aan spionage herinnerende naam draagt van Informatie Dienst Inzake Lectuur en uitsluitend bekend is onder de onschuldige, opzettelijk idyllisch aandoende afkorting Idil, is niet tevreden met mijn kwalificaties en wil dat wij ook hun eigen kijk op het geval vernemen.” Hiermee is de toon gezet. Wanneer Idil’s persdienst opmerkt: “De walgelijke levenszinloosheid walmt u tegen uit De tranen der Acacia’s door W.F. Hermans”, kan boekhandelaar C.J.M. Verbiest (oprichter van Idil, bijgenaamd de Paus van Tilburg) uiteraard op een krachtige reactie van Hermans rekenen. Die heeft het niet begrepen op “de roomsen, die uit maniakale aandrift hun middeleeuwse tovergeloof te verspreiden in ons overbevolkte land, tot breidelloze gezinsuitbreiding ophitsen, welke grappenmakerij met de belastingpenningen der door hen zo gesmade andersdenkenden wordt betaald, evenals hun katholieke scholen, waar de geschiedenis van Nederland in vervalste vorm wordt gedoceerd.” Ter geruststelling: De Idil staakte haar uitgaven in 1970.
Hermans was de man die het pesten wist te verheffen tot een kunst die nog altijd leedvermaak kan bezorgen. Ook een ex-vriend als H.A. Gomberts, hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde te Leiden, moest dit ondervinden. Eén zin is mij altijd bijgebleven: “Gomperts heeft mij altijd naar wens bediend. Zodra ik vind dat mijn naam weer eens in de krant moet komen, trap ik op Gomperts, niet uit kwaadaardigheid, maar zoals een trambestuurder trapt op zijn bel”.

Categorieën:Marginalia