Oud-bassist bij de Dutch Swing College Band Chris Bender was destijds kampioen ‘woordverdraaiing’. Nauwkeuriger gezegd, hij verwisselde moeiteloos klinkers en medeklinkers in woorden of hele lettergrepen. Zijn werkgever, de firma Edelstaal, noemde hij doorgaans Adelsteel. We liepen uiteraard niet over de Kneuterdijk, maar over de Knijterdeuk. Ooit verhaspelde hij brandstoffenhandelaar tot stronthandenbaffelaar, enzovoort. Van Snip en Snap herinner ik mij de conference waarin ‘sportfondsenbad’ werd getransformeerd tot ‘spatbordenfonds’. Battus (een van de vele schuilnamen van Hugo Brandt Corstius) geeft in zijn Opperlandse taal&letterkunde voorbeelden van dit tijdverdrijf. Tot de bekendste behoren ‘beukenootje’, ‘schapen en geiten’, ‘met vereende krachten’ en ‘leg de schillen maar op het bordje’. Ook bij de marscomponist “Willy Schootemeyer” laat de klinkerverschuiving zich raden. Hier wint het gesproken woord het trouwens van de schrijftaal.
Bekend was ook het rijtje: bolknak – knalbok – knolbal – balknok – knalbol – knokbal.
Persoonlijk heb ik mij in dit kader ooit bezig gehouden met de Delftse pastoor Stalpa(a)rt van der Wiele, een naam die vele mogelijkheden biedt.
Van de inmiddels overleden radioverslaggever Henk ter Lingen staat mij bij dat hij het NOS-bestuur bij de luisteraars introduceerde als ‘Laden van de Reet’, wat hem – in combinatie met een eerdere onzorgvuldigheid ([1]) – op ontslag op staande voet kwam te staan.
Ooit heeft Brandt Corstius in een artikel ‘de wet van kont en stront’ geïntroduceerd. Klankwisseling dient volgens hem vooral om taboewoorden of gewaagde combinaties te kunnen maken op genitaal, anaal of religieus terrein.
Bijna klassiek is het verhaaltje dat begint met ‘Scheel Heveningen werd een vlooi der prammen’. Volgens Brandt Corstius berust dit op de brand die het Kurhaus in 1886 verwoestte.
Een gedrukte versie bestaat er niet van, maar uit brokstukken van diverse briefschrijvers kwam hij tot de volgende bewerking, waarin een maximum aan vuilbekkerij is verwerkt (par. 32b, Opperlandse taal&letterkunde):
DE SCHAND IN HET BREVENINGSE HOERKOUS
Scheel Heveningen was een vlooi der prammen. Ver weg op zee zag men een pissende vink.
De gatbasten waren gezoodnaakt het land te verstraten en riepen in hun kloten buiten lont.
Ze kakten hun poffers, en streken elkaar kak in het gelaat. Enkelen kwakten zaad, anderen kakten zalm langs een touw. De guitspasten neukten de bok van het dak, Niets werd gered dan tien linnen tepels en een lul van een predikant in de karige hut van een vinnige pissersvrouw.
De allerlaatste verspreking (auteur E. Werkman, geciteerd door Battus):
Bejaarde heer vertelt in de trein aan zijn reisgezelschap dat hij bij goed weer nog elke dag ‘een vondelingetje in het wandelpark’ maakt.
Maar dit is dan ook absolaat de luutste.
[1] Toen hij verslag deed van het huwelijk van Beatrix en Claus en het traag lossen van familieleden uit de koetsen zijn aandacht trok, merkte hij op: “Onkel Julius heeft wat moeite met het aussteigen…”
Categorieën:Overdenkingen