In 1995 hield ik in het Belastingmuseum te Rotterdam (het gebouw van de vroegere Belastingacademie) een lezing over “Het eeuwige spanningsveld tussen belastingontduiking en belastingontgaan”. Het begin, dat gaat over de kwaliteit van wetgeving, lijkt me ook nu nog actueel.
“In een van zijn onzinverhalen beschrijft Godfried Bomans hoe de legendarische schaker Reshewsky tijdens een wedstrijd op een kunstgreep werd betrapt. De grootmeester had zijn eigen bord meegenomen. Vooraf had hij een van de vakjes met een figuurzaag uitgezaagd en vervolgens het vierkantje losjes weer op zijn plaats gebracht. Onder de tafel had hij een touwtje bevestigd, waaraan hij slechts behoefde te trekken om het vijandelijke stuk dat zich op het vierkantje bevond, in een gewatteerd zakje te laten verdwijnen.
Gelukkig werd het protest van zijn tegenstander door de spelleider gehonoreerd. Deze had de statuten van de Federation of Chess Players er nog eens op nageslagen en jawel hoor, daar stond het: “Het heimelijk doen verdwijnen van stukken in een gewatteerd zakje onder de tafel is niet geoorloofd…”.
Met dit verhaal zitten we, zoals u zult aanvoelen, midden in het thema van deze middag. Wat is de grap in dit Bomans-verhaal? De veronderstelling dat alles wat niet uitdrukkelijk verboden is, zou mogen. En u en ik denken te weten dat het niet zo werkt. Wij gaan er immers vanuit dat bedriegers voor hun kuiperijen worden teruggefloten, ook al is de onrechtmatige handeling niet tot in details in de wet omschreven. En daarbij hebben we de wetgever vaak op onze hand. Zo leerde ik destijds in dit gebouw van mijn docent burgerlijk recht, dat een overeenkomst waarbij dwang, dwaling of bedrog te pas komt, niet tot een rechtsgeldige verbintenis leidt. Hoewel het burgerlijk recht sindsdien ingrijpend is gewijzigd, geldt dit materieel nog steeds. Een geruststellende gedachte.
Maar dan moeten we ons wel realiseren dat in andere onderdelen van het recht de zaken geheel anders liggen. In het administratieve recht is de letter van de wet vaak het enige richtsnoer. Dat heeft te maken zowel met het soort regelgeving als met de kwaliteit daarvan. Daardoor komen we dan toch vaak in de buurt van Bomans’ logica. Mr. Asscher, de bekende oud-president van de Amsterdamse rechtbank, gaf in NRC/Handelsblad het volgende niet alledaagse voorbeeld.
Als u bij een gebouw een bord aantreft met de tekst: “Verboden voor honden”, zulkt u niet vreemd opkijken als u de toegang wordt geweigerd wanneer u met een geit naar binnen wil. Maar als op het bord staat te lezen: “Verboden voor honden, zwijnen en hyena’s”, dan is het veel minder duidelijk of men uw geit de toegang mag ontzeggen. Asscher voegt daar aan toe: “Ziedaar één van de niet onbelangrijke problemen voor de wetgever. Als hij weinig regelt laat hij veel ter nadere invulling aan de rechter over. En als hij zoveel mogelijk regelt dan worden de marges voor de rechter tot tekstinterpretatie klein. Dat laatste lijkt prettig, maar dat is niet altijd het geval, want het belemmert de rechter in zijn mogelijkheden om door interpretatie van de wettekst de ontwikkelingen in de samenleving te volgen.” Einde citaat.
Hiermee raken we aan een probleem dat ooit treffend werd verwoord door Prof. Hofstra. Hij zei in een interview: “Wetgeven is de kunst om een definitie van een bos te geven, waarin iedere boom zijn plaats heeft. Maar wat zien we sinds jaar en dag? Te ‘s-Gravenhage zitten ze te knutselen aan een losse tak van een afzonderlijke boom, zonder te kijken hoe het in het hele bos past.”
Tot zover het begin van mijn verhaal uit 1995. Het heeft helaas nog niets aan actualiteit ingeboet. De per 1 januari j.l. ingevoerde kersverse inkomstenbelasting lijkt weer net zo’n kronkelig geheel te worden als het afgeschafte regelwoud.
Categorieën:Overdenkingen