Ter overdenking 113

Joodse humor
In Buitenhof (9 juni 2002) spraken drie joodse Nederlanders over de vraag of het antisemitisme in Nederland toeneemt. “Wat is een antisemiet?”, wilde gespreksleider Peter van Ingen om te beginnen weten. Wie het magistrale antwoord gaf, is me ontschoten, maar het luidde: “Volgens de joden is een antisemiet iemand die de joden meer haat dan absoluut noodzakelijk is.”

Maarten Spanjer was ooit te gast bij Jules Deelder en vertelde (ongeveer) het volgende verhaal. Saar en Moos zijn hoog bejaard, beiden negentig plus. Op een avond verschijnt er een geest in de huiskamer, die zich tot Moos wendt met de woorden: “Ge hebt voorbeeldig geleefd, doe een wens en die zal vervuld worden.”
Moos aarzelt geen moment, grijpt de kaart van het Midden-Oosten uit een la en zegt breed gebarend: “Dat Israël in vrede met zijn buren moge leven…”
De geest denkt even na alvorens te reageren: “Ik kan veel, maar dat niet. Doe een andere wens.”
Moos kijkt naar Saar: “Ik wens dat Saar er weer net zo uit ziet als toen ze 21 was.”
De geest (na enig peinzen): “Pak de kaart van Israël er nog eens bij …”

Volgens mijn logica ben ik tot mijn dood van de huidige generatie
(Vrij Nederland, Terzijde)

Jonge man, 35 jaar, zoekt langs deze hem onsymphatieke weg dito vrouw
(advertentie, tekst Herman Finkers)
 

Traan
Nooit zal een traan zorgen voor een vlek op een e-mail
(José Saramago, schrijver)

Fiscale festijnen (een oud verhaal, naverteld door Martin van Amerongen)
Er was ereis een oud vrouwtje dat even gelovig als armlastig was. In haar nood zocht zij de steun van Onze Lieve Heer. ‘Heer’, schreef zij Hem, ‘ik zit in grote moeilijkheden. Kunt u er a.u.b. voor zorgen dat ik honderd gulden krijg? Want anders zie ik er echt geen gat meer in.’
De postbode wist niet wat hij met de brief moest beginnen en bracht hem bij de burgemeester. Ook die wist er geen raad mee en legde het probleem voor aan de inspecteur der belastingen – die immers geacht werd verstand van financiële problemen te hebben. Deze belastinginspecteur, een goedhartig man, hield een collecte onder het personeel ten kantore. De opbrengst, een bedrag van zeventig gulden, werd in een dienstenveloppe bij het oude vrouwtje bezorgd. Die wendde zich andermaal in geschrifte tot Onze Lieve Heer. Hij werd vriendelijk bedankt voor Zijn bemiddeling. ‘Maar wilt U het een volgende keer niet meer via de belastingen doen’ eindigde de schrijfster, ‘want die schurken hebben meteen dertig gulden ingepikt.’

Categorieën:Overdenkingen