‘ARTS ZONDER GRENZEN’
Al hadden we het nog zo graag gewild, om Rob Oudkerk konden we deze week niet heen. Hij vulde het scherm in bijna alle actualiteitenrubrieken. We hebben hem – zoals Wim Boevink in Trouw schreef – alleen gemist in Het elfde uur met de handenfladderende moraalapostel Andries Knevel.
Het meest pijnlijke commentaar op Oudkerks gedrag leverde hijzelf. Citaat uit Trouw (23-01-04): “Het (wethouderschap) is een verslavende baan met hoogspanning. Dat moet je afreageren. De een zuipt zich klem, de ander slaat zijn vrouw. Ik ging naar de hoeren. Het is junkachtig gedrag. Bestuurders zijn wat dat betreft gewone mensen”.
Dat is dus het wereldbeeld van macho’s-onder-elkaar. Zoals Bomans ooit schreef: Zeg mij wie u bent en ik zal u zeggen wie gij zijt.
Een medewerker van Oudkerk kwam in HP/de Tijd aan het woord: “Geef toe: het is wel een man met stalen ballen […] Gisteren kwam Rob nog binnen op de VVD-nieuwjaarsborrel in een café op de Wallen. Zegt-ie zelf: ik was toch in de buurt”.
Blijft de vraag hoe straks een vrouwelijke patiënt van Oudkerk zal reageren op diens verzoek zich uit te kleden (“U mag zich uitkleden” zegt men trouwens tegenwoordig).
– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
Oudkerk ziet er een beetje afgetrokken uit.
(‘de razende bol’)
– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
NAAR DE HOEREN
Maarten ’t Hart mag dan beloofd hebben te stoppen met zijn alternatieve bijbeloverdenkingen, hij kan het nog steeds niet laten af en toe zijn kennis van de Schrift te gebruiken om devoot ingestelde lezers te treiteren. Vandaag (24-01-04) begon hij zijn column in NRC Handelsblad als volgt:
“Zou Rob Oudkerk van huis uit calvinist zijn? De echte calvinist weet immers dat hij dicht bij het Koninkrijk der Hemelen in de buurt komt als hij naar de hoeren gaat. ‘Zij zullen u voorgaan in het Koninkrijk Gods’ zegt Jezus (Mattheus 21 vers 31). Al in het Oude Testament begeven de twee verspieders die aan de vooravond van de val van Jericho een kijkje in de stad nemen, zich onverwijld naar een bordeel (Jozua 2 vers 1). In datzelfde bijbelvers gaan ze ook meteen van bil met Rachab. Alleen die seksclub blijft overeind staan als de hele stad Jericho in elkaar dondert! Dus niets stemt meer overeen met het woord Gods dan een gang naar de hoeren.”
Zo gaat zijn verhaal, waarin het verkeren met hoeren een ‘geloofsdaad’ wordt genoemd, nog even door. Wat mij opviel toen ik de teksten op mijn cd-rom van de Statenvertaling nog even naliep, was hoe vaak het woord ‘hoer’ in allerlei combinaties in de bijbel voorkomt: 153 keer! Van alle gevonden samenstellingen (hoerenkind, hoerenloon, hoerenversiersel, hoerenlied, enzovoort) vond ik ‘hoerenwinkel’ (Numeri 25 vers 8) de meest intrigerende. De Statenvertalers hielden er nu eenmaal van zich aan de grondtekst te houden. Ik ging ook nog na hoe Numeri 25 vers 8 in de bijbelvertaling van 1951 luidt. Ik verwachtte dat men ‘hoerenwinkel’ zou hebben vervangen door ‘bordeel’, maar niets daarvan. Men bleek te hebben gekozen voor ‘vertrek’. Slappe troep dus. Leve de Statenvertaling!
Maarten ’t Hart herinnert zich dat zijn vader, die aan tafel uit de bijbel voorlas (‘van kaft tot kaft’), die passage uit Numeri toch te bar vond. De complete tekst luidt namelijk: “En hij ging den Israëlietischen man na in den hoerenwinkel, en doorstak hen beiden, den Israëlietische man en de vrouw, door hunnen buik”. Vader ’t Hart las in plaats van ‘hoerenwinkel’ toen maar ‘hoedenwinkel’. En daarom – schreef Maarten in een column – sloeg mij jarenlang de schrik om het hart als ik als kind langs een hoedenwinkel kwam!
Ik herinner mij dat mijn vader bij het bijbellezen wel enige selectie toepaste. De meest ruige verhalen over moord en doodslag werden overgeslagen, maar niet te vermijden waren de wijd en zijd verspreide teksten waarin over ‘voorhuid’ werd gesproken (zie hierover uitvoeriger nr. 114). Alleen al in de brieven van Paulus komt dit voor kinderen mysterieuze woord zestien keer voor. Mijn vijf jaar jongere zus vroeg dan ook eens, na het bijbel lezen, wat ‘voorhuid’ betekende. We wachtten vol spanning het antwoord af. Mijn vader wist er geen raad mee en volstond met: “Piep zei de muis in het voorhuis”. Het daverende gelach weerhield mijn zusje van verder vragen.
Een vriend van mij informeerde op de lagere school ooit eens naar de betekenis van ‘voorhuid’ en ‘besnijdenis’. Het antwoord luidde toen: “Een snede in het voorhoofd”.
Categorieën:Overdenkingen