Kenners zullen deze plaatjes direct kunnen thuis brengen. Ze staan in Li-Hang, een van de Dick Bos-boekjes die in de oorlogsjaren razend populair waren. De speurder Dick Bos is hierboven ‘op werkbezoek’ in het theehuis Kung-Lo, gevestigd in “De Straat Der Duizend Geuren”. “Nou, ze hadden er toch wel minstens één lekker luchtje tusschen kunnen doen!”, staat een paar prentjes eerder te lezen, en de oude spelling valt me eigenlijk nu pas op. Ik heb het boekje vele malen gelezen, evenals Het geval ‘Kleyn’, De Raaf, Texas, enzovoort. Mijn vriendenkring en later ons gezin hebben er diverse oneliners aan overgehouden: “Hoepla! Daar gaat het kleed en de butler en nu naar boven!”; “In orde Zijlstra, je deed je plicht.” en het in brede kring bekende: “Ik heb je onderschat, Bos!”. Het komt ook voor dat oude vrienden die naar elkaars gezondheid informeren ineens het oude jargon oppakken en overgaan op: “Na zo’n nekslag zeggen ze gewoonlijk niet veel meer.” Veel plezier beleefden we destijds ook aan de satire van Godfried Bomans: “Het geheim van de roestige spijker”, waarin Bomans de geniale detective Dick Parker introduceert. Deze is in alles gelijk aan Dick Bos: de smoking, de scherpe blik en de volmaakte beheersing van jiu-jitsu. “Pas op Dick, achter je” is bij ons een nog steeds actuele waarschuwing. Evenals de term: “Het spijt me dat ik hier iets moet beschadigen….” Deze woorden legt Bomans de detective in de mond wanneer die tijdens zijn onderzoekingen op een betonnen deur stuit. Geen reële hindernis. De speurder neemt een aanloop en – zo staat er dan – “daar boren zijn vierkante schouders zich reeds door het weerbarstig materiaal”. De Dick Bos-boekjes waren uiteraard zowel op school als thuis taboe. De in christelijke kring bekende auteur W.G. van der Hulst had het over ‘een langzaam, maar zeker werkend vergif’. Ik vraag mij nu af: zou hij bang zijn geweest voor een teruglopende omzet van zijn eeuwigdurende stripverhaal “In de Soete Suikerbol’? Ook in de katholieke kerk geen waardering voor Dick Bos. Het Lectuur-Repertorium voor Katholieke Boekerijen had het over “een serie beeldverhalen, welke niets dan grove sensatie bevat”, “minderwaardig in literair, wetenschappelijk of vakkundig opzicht”. H.J.A. Hofland (twee jaar ouder dan ik; hij is van 1927) schreef pas in NRC Handelsblad: “Wie in 1940 tussen de tien en de twintig was, heeft niet aan Dick Bos kunnen ontkomen […] Hij (Dick Bos, H.Mo.) zal pas vergeten zijn als omstreeks 2030 de laatste honderdjarige niet meer over zijn jeugd kan vertellen. […] In 1941 verscheen Het geval ‘Kleyn’. Ik kan het me goed herinneren. Hitlers legers waren de Sovjet-Unie binnengevallen, Pearl Harbour moest nog komen, ’s nachts dreunden de vliegtuigen op weg naar Duitsland, wij kinderen waren bij dit alles zeer betrokken, maar – gespleten als het leven in de oorlog is – zagen we dat hij de held was waarop we onbewust hadden gewacht.[…] Om te beginnen de naam. Als twee pistoolschoten, en met een goed woordbeeld. Dik Bosch is een andere man dan Dick Bos. […] Hoe vreemd het voor de buitenstaander ook mag klinken: zonder Dick Bos was het een andere jeugd, een andere oorlog geweest.” In diverse bioscopen is deze week een documentaire te zien over het leven van de tekenaar en schrijver van de Dick Bos-boekjes, Alfred Mazure. In het Haagse Filmhuis kan bovendien een expositie worden bezichtigd. Eerder verscheen het boek De wereld van Dick Bos door Rich Thomassen.
Categorieën:Overdenkingen