Ter overdenking 334

Tjielp Tjielp
In de boekenweek 2009 stond het dier centraal. Boeken waarin dieren de hoofdrol spelen zijn – aldus Midas Dekkers – vaak kinderboeken of kookboeken (!). Daar moest maar eens verandering in komen. In zijn boekenweekessay Piep, Een kleine biologie der letteren pleit Dekkers voor waarachtige dierenkarakters. Hij doet dat met een feilloos gevoel voor humor en stijl, waarbij hij ruim gebruik maakt van gedichtjes en bon mots van bekende Nederlandse schrijvers.
Zo merkt hij op dat het weinig moeite kost om fysiek mee te voelen met een parende libel, mits die paring door Anton Koolhaas is beschreven:
‘Vliegend, zich in de lucht werpend en neersuizend, opzij wegglijdend, door de geur van bloemen sleeënd, ineens water even beroerend en dan weer regelrecht de zon insmeltend …….’
“Daar krijg je zin van. Alleen om het vliegen al, Vergeleken met wat wij vliegen noemen, de seatbelts fastened, in een baaierd van motorgeweld ‘van de ene luchthaven, waar van alles misgaat, naar de andere, waar ook van alles misgaat ‘(Koos van Zomeren) is het honderden miljoenen jaren oude vliegmechaniek van een libel meer dan begerenswaardig. Alleen in andermans huid kunnen we werkelijk ontsnappen aan de zwaartekracht en aan hetgeen ons het echte vliegen natuurwettelijk verbiedt: ons logge lijf. Belemmerd door ons eigen lichaam sjokken we door ons bestaan, door de Schepper genadiglijk tot zeventig, tachtig jaar opgerekt om er een heel leven in te kunnen passen. Bijna alle dieren zijn kleiner dan wij en hebben aan enkele jaren, enkele weken of zelfs enkele uren genoeg. Hun tempo ligt navenant hoger, zoals voor de jonge mezen treffend door Guido Gezelle weergegeven als ze ‘zitten in de boom te spelen, tak-op, tak-af, tak-in, tak-om, met velen.’ Dat een mees of mus zelf niet draaierig wordt van alle gehup en getrip is alleen te begrijpen als je in zijn huidje kruipt. Dan blijkt zijn levensfilm even lang als de onze, alleen sneller afgedraaid. Maar het kan volgens Kees Stip ook wel eens wat al te snel:

‘Ach,’, sprak een eendagsvlieg te Doorn,
‘hoe heerlijk is het ochtendgloren
en hoe verrukkelijk het uur
waarop het laaiend zonnevuur
verstild ter kimme wordt gedreven!
Men moest twee dagen kunnen leven.’

Maar wat zou een eendagsvlieg met twee dagen aan moeten? Wij hoeven toch ook geen honderdvijftig mensenjaren? Elk dier leeft lang genoeg. Het moet tijd hebben geboren te worden, lief te hebben, een goede mop te horen en te sterven en daar heb je geen dag lang voor nodig, geen week of geen honderd jaar, maar een leven lang. Om dat te begrijpen, moet je een eendagsvlieg zijn, zoals beschreven door Toon Tellegen. …..”
Uit het slot van Midas Dekkers’ essay: ‘Het heeft iets onbescheidens om in de kop van een dier te kijken. Persoonlijk vind ik het al gênant als een medische tv-rubriek me in het inwendige van een mens mee laat gluren. Nog gênanter is het echter niets te willen weten van alles wat er omgaat in al die koppen van al die miljoenen dieren die we voor eigen gewin uitbuiten of elkaar af laten maken in onze natuurreservaten, ‘red in tooth and claw’. Gênant of niet, kijken in andermans kop is levensvoorwaarde. Het is de enige manier om in je eigen kop te zien. Vergelijken is de enige weg tot zelfkennis. Wat een eik is, kun je alleen onder woorden brengen als je hem naast de den, de berk of de beuk ziet, wat een mens is, zie je pas in gezelschap van mees, muis en mol. Tussen de andere dieren, daar horen we thuis, wist Annie M.G. Schmidt al in de eerste regels die ze dichtte:
Vroeger woonden we in bomen
We hadden er nooit uit moeten komen.‘

Categorieën:Overdenkingen