Ter overdenking 342

DE BLAUWBILGORGEL (fragment)

Ik ben de blauwbilgorgel,
Mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan,
Daar komen vreemde kind’ren van
Raban! Raban! Raban!

Cees Buddingh’(1918-1985) schreef ‘De blauwbilgorgel’ in 1943 tijdens zijn verblijf in het sanatorium Zonnegloren te Soest. Op het gevaar af dat het niemand interesseert een paar curiosa rondom het beroemdste nonsensvers uit de Nederlandse literatuur.
Met nog drie andere gorgelrijmen verscheen het gedicht in De Schone Zakdoek, een legendarisch surrealistisch tijdschrift dat in een oplage van één exemplaar gedurende de oorlogsjaren 1941 tot 1944 werd geredigeerd door Theo van Baaren en Gertrude Pape. Men koos voor een oplage van één exemplaar om te voorkomen dat de bezetter het als een illegaal tijdschrift zou beschouwen; voor vrienden werd het blad wekelijks bij Gertrude Pape ter inzage gelegd. Nog in het sanatorium kreeg Buddingh’ het verzoek of zijn gedichten in boekvorm mochten worden uitgegeven, wat hem een enorme mentale opkikker gaf. De vier gorgelrijmen kwamen via de Dordtse boekhandelaar Koos Versteeg terecht bij Gabriël Smit ([1]) die het weer doorgaf aan een uitgever van clandestiene boekjes in Utrecht. Uiteindelijk werd de bundel gedrukt door de Utrechtse Typografen Associatie. Daar vond een inval plaats door de Sicherheitspolizei, die op een toevallige bezoeker, directielid van een drukkerij, een illegaal pamflet vond. Met nog twee daar aanwezige drukkers werden ze nog diezelfde dag op het fort De Bilt zonder vorm van proces doodgeschoten.
Op 15 september 1944 verschijnt ‘De blauwbilgorgel’ in het tijdschrift De Gil, misschien wel het meest merkwaardige blad dat tijdens de oorlog is verschenen. De Gil was een hier en daar verzets-achtig aandoend, satirisch krantje, dat werd geproduceerd door de Abteilung Activpropaganda met de bedoeling de geallieerde propaganda te neutraliseren. Daartoe had men als redacteur freelance-publicist Willem W. Waterman (een van de pseudoniemen voor W.H.M. van den Hout) aangetrokken. ([2]) Van den Hout presteerde het om ‘De blauwbilgorgel’, waarvan hij het manuscript nota bene te danken had aan een inval die drie mensen het leven kostte, in het Gil-nummer van 15 september 1944 met de Professor Gil-prijs te bekronen. Na die datum werd de uitgave van het blad overigens gestaakt, wegens gebrek aan papier en problemen met de distributie. De Gil van 15 september 1944 zou overigens ook om een andere reden een historische krant worden, omdat die kopte: ‘Generale repetitie – Dure les van Dolle Dinsdag’. Van den Hout, de koning van de alliteratie, haalde honend uit naar de autoriteiten (‘labbekakken’) die de benen hadden genomen.
Hoe kwam Van den Hout aan het gedicht van Buddingh’? Buddingh’ zelf meende dat de Gestapo het aan de Gil-redactie toestuurde. Lijkt niet zo waarschijnlijk. Volgens Gerard Groeneveld (de Volkskrant 16-09-2000) kwam ‘De Blauwbilgorgel’ op 4 augustus 1944 op Watermans bureau terecht met een begeleidende brief, ondertekend door ene ‘Charles’: “Ik heet echt zo, m’n ouwelui waren zo verjoodst, dat ze een Engelse naam prefereerden; ik zelf heette liever Maarten, maar wat zul je daar an doen! Bij deze eerste kennismaking een gedicht, vernegerd, verjoodst, ontaarde kunst, een gratis afschrikwekkend voorbeeld”. Naar mijn idee is dit een tekst van Van den Hout zelf, omdat hij graag sprak over “de geallieerden, waar Joden en nikkers het kapitaal beheersen”. De meest pikante verklaring vond ik bij Adriaan Venema aan wie Van den Hout ca. 1978 meldde: “Ik heb de gedichten gekregen van Gabriël Smit. Die kwam ik in Hilversum in de radio-studio’s tegen. Heb jij misschien wat kopij voor De Gil? vroeg ik. Ja, hij had wel wat, zei hij en hij bezorgde me die gedichten”.([3])
            In oktober 1944 kwam Van den Hout er in de Radio Gilclub – een met goedkeuring van de Duitsers opgezet radioprogramma met jazz op de Hilversumse zender – op terug.[4] Zijn presentatrice las toen de volgende tekst: ‘We beginnen met een reprise, Op verzoek van velen declameren wij voor de radio het waanzinnige vers ‘De blauwbilgorgel’, dat gestaan heeft in De Gil nummer 14, onze zwanegil. Hier volgt het: Ik ben de blauwbilgorgel, Mijn vader was een porgel […] Via de 450.000 aansluitingen van de radiodistributie roepen wij den maker van dit vers op zich bekend te maken via De Gil, postbus 2 te Hilversum. Wij stellen er prijs op, hem zijn honorarium uit te keren. Het is een der meest geniale gedichten, ooit in Holland geschreven. En nu de plaat, een oude, goede, jazzplaat, gespeeld door de beroemde Miff Mole and His Little Molers en getiteld ‘After you’ve gone’.(tekst door mij aangetroffen in het Nationaal Archief, H.Mo.)
Ter geruststelling meld ik nog dat de auteur van het vers zich niet gemeld heeft.

[1]           Rooms-katholiek dichter, in de oorlog o.a. actief als presentator bij de genazificeerde Nederlandse radio.
[2]           Na de oorlog zou Van den Hout bekend worden als Willy van der Heide, auteur van jeugdboeken die verschenen in de Bob Evers-serie, waarvan er miljoenen verkocht zijn.
[3]           Adriaan Venema – Schrijvers, uitgevers & hun collaboratie, deel 3A, De kleine collaboratie, blz. 136.
[4]       Zie mijn artikel ‘De donkere kamer van Waterman’ in Jazzbulletin, oktober 2005, nr. 57, op deze site opgenomen in het onderdeel Jazz.

Categorieën:Overdenkingen